ECLI:NL:RBDHA:2025:9115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.23193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht naar Kroatië

In deze zaak heeft de verzoeker op 6 mei 2025 verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 29 april 2025. De verzoeker heeft op 21 mei 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn geplande overdracht naar Kroatië op 23 mei 2025 te voorkomen. De voorzieningenrechter ontving op 22 mei 2025 een schriftelijke reactie van de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, en deed uitspraak zonder zitting. De voorzieningenrechter oordeelde dat op grond van artikel 8:81 van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker had asiel aangevraagd in Nederland op 19 november 2024, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling. De rechtbank had eerder het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard. De verzoeker stelde dat hij medische en psychische klachten had die verband hielden met zijn situatie in Kroatië en dat hij het verzet op zitting wilde toelichten. De verweerder stelde echter dat er geen sprake was van spoedeisend belang, omdat de overdracht vrijwillig was en er geen gedwongen vertrek zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker zelf kon bepalen of de overdracht doorging en dat er geen onverwijlde spoed was die een voorlopige voorziening vereiste. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23193

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Diender).

Procesverloop

Verzoeker heeft op 6 mei 2025 verzet gedaan tegen de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 april 2025. [1] Hij heeft verder op 21 mei 2025 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om zijn overdracht op 23 mei 2025 te voorkomen.
De voorzieningenrechter heeft op 22 mei 2025 een schriftelijke reactie van verweerder ontvangen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting. [2]

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker heeft op 19 november 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 25 maart 2025 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 april 2025 is het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft zich onbevoegd verklaard om van het door verzoeker ingestelde hoger beroep kennis te nemen en heeft het beroepschrift doorgezonden als verzetsschrift aan deze rechtbank. [3] Bij brief van 13 mei 2025 is verzoeker door de DT&V [4] geïnformeerd over zijn geplande overdracht op 23 mei 2025 om 14:25 uur aan de autoriteiten van Kroatië met vluchtnummer KL1967.
3. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat overdracht achterwege blijft omdat hij het verzet op zitting wenst toe te lichten. Hij kampt met medische en psychische klachten, mede gerelateerd aan gebeurtenissen in Kroatië. Ter onderbouwing heeft verzoeker een uittreksel uit zijn medisch journaal van 21 mei 2025 overgelegd.
4. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang. De geplande overdracht op 23 mei 2025 betreft een door DT&V gefaciliteerde, maar vrijwillige overdracht. Er is geen sprake van gedwongen overdracht vanuit vreemdelingenbewaring. Indien verzoeker ervoor kiest niet te vertrekken, zal hij daartoe op dat moment niet alsnog met toepassing van de sterke arm worden gedwongen. Verweerder acht daarom geen spoedeisend belang aanwezig en verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 21 november 2023. [5] Ten aanzien van de medische en psychische omstandigheden van verzoeker, wijst verweerder op het besluit van 25 maart 2025. Volgens verweerder blijkt uit de door verzoeker overgelegde medisch journaal niet dat verzoeker onder behandeling staat of dat Nederland het meest aangewezen land is voor medische zorg. Kroatië beschikt over vergelijkbare medische voorzieningen. Daarnaast is Kroatië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker en mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan van de naleving van internationale verplichtingen door Kroatië.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
5. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat verzoeker, indien hij geen gevolg geeft aan de geplande overdracht op 23 mei 2025, hij op dat moment niet alsnog gedwongen zal worden te vertrekken. Daarmee heeft verzoeker zelf in de hand of de overdracht op de geplande datum doorgang vindt. Onder deze omstandigheden is geen sprake van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereist. De enkele mogelijkheid dat op een later moment alsnog tot gedwongen overdracht wordt overgegaan, maakt het vorenstaande niet anders.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wijkt de huidige situatie niet wezenlijk af van de situatie ten tijde van de rechtbankuitspraak van 29 april 2025. Het overgelegde medisch journaal biedt evenmin grond voor een ander oordeel. Hieruit blijkt namelijk niet dat verzoeker onder medische behandeling staat, of dat Nederland het meest aangewezen land is voor het behandelen van verzoekers gestelde medische klachten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de medische voorzieningen in Kroatië vergelijkbaar zijn met die in Nederland en dat ook deze voor verzoeker beschikbaar zijn. Ook in eisers medische omstandigheden is geen spoedeisend belang gelegen dat het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
7. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Op grond van artikel 6:15 van de Awb.
4.Dienst Terugkeer en Vertrek.