ECLI:NL:RBDHA:2025:9229

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21843
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot overdracht onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan een Algerijnse vreemdeling op 6 mei 2025. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de vreemdeling voor te bereiden op een overdracht naar Zwitserland onder de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister voortvarend had gehandeld en dat er zicht was op uitzetting, aangezien de overdracht gepland stond voor 27 mei 2025. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische omstandigheden van de vreemdeling voldoende waren betrokken bij de beslissing om de maatregel van bewaring op te leggen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21843

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [datum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. De minister heeft op 6 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd, op grond van artikel 59a van de Vw. [1]
1.1.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring op een juiste wettelijke grondslag berust. Eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen, omdat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Daartoe heeft de minister in de maatregel van bewaring terecht gewezen op de Eurodac-gegevens en de verklaringen van eiser. Hieruit blijkt dat eiser in Zwitserland asiel heeft aangevraagd en laatstelijk op 10 maart 2025 voor een derde maal aan hen is overgedragen. [2]
Gronden
5. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister de genoemde zware en lichte gronden aan de maatregel ten grondslag heeft kunnen leggen en dat deze in samenhang voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen. De minister heeft zich op basis van de gronden 3a, 3b, 3d, 4c en 4d terecht op het standpunt gesteld dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] volgt dat voor de meeste zware gronden, waaronder 3a, 3b en 3d, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [4] Naar het oordeel van de rechtbank zijn in het geval van eiser deze drie zware gronden feitelijk juist. Eiser heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard dat hij zijn paspoort in Turkije aan een handelaar heeft afgegeven en dat hij het Schengengebied illegaal is ingereisd. Sindsdien heeft hij geen nieuwe identiteitsdocumenten verkregen. Eiser heeft verder verklaard dat hij een week na zijn laatste overdracht aan Zwitserland, opnieuw is teruggekeerd naar Nederland en zich niet heeft gemeld bij de politie. Eiser is daarom niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen (grond 3a) en heeft zich aan het toezicht onttrokken (grond 3b). De enkele stelling van eiser dat hij niet de behoefte voelde om zich te melden, is geen feitelijke betwisting maar een bevestiging van de feitelijke juistheid van deze grond. Verder blijkt uit het dossier dat eiser verschillende aliassen (heeft) gebruikt en is niet gebleken dat eiser concrete inspanningen heeft gedaan om nieuwe identiteitsdocumenten te verkrijgen. De rechtbank volgt eiser niet in de stellingen dat hij daartoe pogingen heeft gedaan, of dat de aliassen uit noodzaak geboren zijn, omdat hij deze stellingen niet heeft onderbouwd. De minister werpt dan ook terecht aan eiser tegen dat hij niet (voldoende) meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit (grond 3d).
5.2.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser de lichte gronden niet heeft betwist. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat deze gronden onrechtmatig aan eiser zijn tegengeworpen.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank volgt eiser niet in het betoog dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Daartoe acht zij onvoldoende dat eiser heeft verklaard dat hij zal meewerken aan een overdracht en nadien schriftelijk heeft aangegeven geen rechtsmiddelen te zullen instellen tegen het nieuwe overdrachtsbesluit. Eiser heeft zich namelijk bij terugkeer naar Nederland niet gemeld bij de korpschef. Verder heeft de minister terecht gesteld dat eiser eerder in 2024 met onbekende bestemming is vertrokken en dat eiser geen vaste woonplaats heeft of middelen van bestaan. Een lichter middel volstaat onder deze omstandigheden niet om overdracht van eiser te verzekeren.
6.1.
Daarnaast heeft de minister de medische omstandigheden van eiser kenbaar en voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. In dit verband heeft de minister terecht gesteld dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar zijn met die in de vrije maatschappij. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien om een lichter middel toe te passen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door partijen verstrekte gegevens geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De minister heeft voldoende voortvarend gehandeld doordat zij op 9 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, [5] en op 12 mei 2025 een claimverzoek aan Zwitserland heeft verstuurd. Dit verzoek is op 14 mei 2025 aanvaard en een overdracht van eiser staat gepland op 27 mei 2025. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.De Vreemdelingenwet 2000.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2070.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zie de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 15.1.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2021:352.