ECLI:NL:RBDHA:2025:9249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van asielprocedure en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de maatregel terecht heeft opgelegd op basis van zowel de a-grond als de b-grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van eiser, omdat hij slechts een kopie van een identiteitsdocument heeft getoond. Daarnaast is er een risico op onttrekking aan het toezicht, wat de minister heeft onderbouwd met feitelijke gronden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld in de asielprocedure en dat de medische omstandigheden van eiser adequaat zijn betrokken bij de beslissing om de maatregel van bewaring op te leggen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21846

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

1. Bij besluit van 6 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

2. De minister heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a (a-grond) en b (b-grond), van de Vw. Als aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de minister zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser (a-grond) en op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(
lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de a-grond van artikel 59b, van de Vw is opgelegd. Voor de a-grond van artikel 59b van de Vw is vereist dat de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee bewaringsgronden voordoen. De minister stelt in de maatregel van bewaring terecht dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de identiteit van eiser, omdat hij tijdens zijn asielprocedure alleen een kopie van een identiteitsdocument heeft getoond, waaraan geen bewijswaarde kan worden gehecht.
4.1.
Daarnaast heeft de minister de maatregel ook op de b-grond van artikel 59b van de Vw kunnen baseren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht - door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb [3] opgenomen lichte en zware gronden - ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen. Dit is door eiser niet betwist.
Gronden
5. De rechtbank stelt vast dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 [4] volgt dat, om de gronden 3b, 3c en 3d aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank oordeelt dat de grond 3b feitelijk juist is, omdat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft erkent dat hij meermaals met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank oordeelt verder dat grond 3c feitelijk juist is, omdat de minister de meeromvattende beschikking van 24 augustus 2023 per fax naar de toenmalige gemachtigde van eiser heeft verzonden. Dit is onderbouwd door middel van een faxbevestiging. Daarnaast heeft de minister het inreisverbod gepubliceerd in de Staatscourant. Ook grond 3d is feitelijk juist, zo heeft eiser tijdens zijn asielaanvraag alleen een kopie van een identiteitsdocument laten zien, maar heeft hij geen inspanningen verricht tot verkrijging van originele documenten die zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Het geloofwaardig achten van de identiteit en nationaliteit in een asielprocedure is niet zonder meer hetzelfde als het vaststellen van de identiteit en nationaliteit tijdens de vreemdelingenbewaring. [5] Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor besproken zware gronden en de niet betwiste lichte gronden, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De rechtbank laat de beoordeling van de rechtmatigheid van de zware grond 3a daarom onbesproken.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat de minister de medische omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Door de minister is eiser erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, medische behandeling in het Detentiecentrum Rotterdam beschikbaar is.
Voortvarend handelen
7. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de minister voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. [6] De rechtbank stelt vast dat op 12 mei 2025 een gehoor opvolgende aanvraag met eiser heeft plaatsgevonden en dat de minister op dezelfde dag een voornemen heeft uitgebracht. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de asielaanvraag van eiser.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
5.De Afdeling, 5 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:430.
6.De Afdeling, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156