ECLI:NL:RBDHA:2025:9259

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.6322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van gezinsleven en mvv-vereiste

Deze uitspraak betreft de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning met als doel 'verblijf als familie- of gezinslid bij partner'. Eiseres, afkomstig uit Turkije, is het niet eens met de afwijzing van haar aanvraag, die zij heeft ingediend op 22 september 2023. De rechtbank heeft de zaak op 16 april 2025 behandeld, waarbij de minister van Asiel en Migratie een verweerschrift heeft ingediend. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiseres om haar gezinsleven in Marokko voort te zetten, en dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat het belang van de Nederlandse staat bij het handhaven van het mvv-vereiste zwaarder weegt dan het belang van eiseres bij het uitoefenen van haar gezinsleven in Nederland. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland gehad en de minister heeft terecht gesteld dat de belangen van het kind niet in het geding zijn, omdat de dochter van eiseres nog jong is en zich kan aanpassen aan een nieuwe situatie in Marokko. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat de hardheidsclausule niet van toepassing is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6322

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

v-nummer: [v-nummer]
van [nationaliteit] ,
eiseres,
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en
de minister van Asiel en Migratie [1] ,
(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres van een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij partner’. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [2] op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de partner van eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook was een tolk aanwezig.
2.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiseres en haar partner zijn in oktober 2021 gezamenlijk vanuit Turkije naar Nederland gereisd. Eiseres heeft op 29 oktober 2021 een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag is bij besluit van 30 november 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. Aan eiseres is een terugkeerbesluit opgelegd. Bij uitspraak van 22 december 2021 [3] is het beroep tegen het besluit ongegrond verklaard.
3.1.
De partner van eiseres is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres heeft op 22 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij partner’.
Eiseres heeft bij de aanvraag toegelicht dat zij niet in het bezit is van een mvv. [4] Eiseres wenst vrijstelling van het mvv-vereiste, op grond van artikel 8 van het EVRM [5] . Eiseres heeft samen met haar partner een dochter, geboren op 2 september 2022. Eiseres kan vanwege haar dochter Nederland niet verlaten.
3.2.
Bij besluit van 15 januari 2024 is aan haar dochter een verblijfsvergunning verleend met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij vader’ met een geldigheidsduur van 22 september 2023 tot 22 september 2028.
Het bestreden besluit
4. Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiseres geen mvv heeft en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. Voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM bestaat geen aanleiding. Hoewel sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is ook niet in strijd met de hardheidsclausule van artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), aldus de minister.
Bespreking van de beroepsgronden
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van eiseres ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat zij zich niet op het standpunt stelt dat er sprake is van beschermenswaardig privéleven. Het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM beperkt zich tot haar gezinsleven.
6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres, referent en hun minderjarige kind. Vanaf oktober 2021 wonen eiseres en referent samen en verrichten zij gezamenlijk de zorgtaken voor hun kind. De belangen van het gezin bij het continueren van hun gezinsleven in Nederland
dienen zwaarder te wegen dan het belang van de minister bij een afwijzing.
7. De rechtbank stelt vast dat de minister heeft aangenomen dat eiseres in Nederland gezinsleven heeft in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat er sprake is van inmenging in het recht op uitoefenen van het gezinsleven. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat die inmenging gerechtvaardigd is. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
Uit vaste rechtspraak [6] volgt dat de minister de belangen moet afwegen en dat zij een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van eiseres aan de ene kant en het belang van de Nederlandse staat aan de andere kant. De rechtbank moet, aan de hand van de gronden die eiseres naar voren heeft gebracht, beoordelen of de minister in de belangenafweging alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Als dat zo is, zal de rechtbank beoordelen of de minister op goede gronden de afweging tussen enerzijds het belang van eiseres bij de uitoefening van het gezinsleven met haar dochter in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. In de uitspraak van 26 januari 2023 [7] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) verduidelijkt dat de bestuursrechter zonder terughoudendheid moet toetsen of de minister alle feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. De uitkomst van de door de minister gemaakte belangenafweging moet de bestuursrechter enigszins terughoudend toetsen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in haar belangenafweging heeft betrokken en zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van eiseres om het gezinsleven met haar dochter in Nederland uit te oefenen.
7.3.
Zo heeft de minister in het nadeel van eiseres en referent mogen betrekken dat het hier gaat om eerste toelating en dat eiseres nooit eerder rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. De asielaanvraag van eiseres is afgewezen en aan haar is een terugkeerbesluit opgelegd. Eiseres heeft echter nagelaten te vertrekken en heeft haar gezinsleven voortgezet en uitgebreid in Nederland. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres er niet op heeft mogen vertrouwen dat zij haar familie- of gezinsleven in Nederland mocht voortzetten. De gevolgen van deze bewuste keuze, om haar familie- of gezinsleven in Nederland te gaan en blijven uitoefenen tijdens illegaal verblijf, komt voor rekening en risico van eiseres.
7.4.
Ook heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiseres nog maar - relatief - kort in Nederland verblijft en zij nog geworteld is in haar land van herkomst. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres’ stelling dat er sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiseres, referent en het kind niet in het voordeel van eiseres kan meewegen, omdat deze stelling niet nader is onderbouwd.
7.5.
Daarnaast heeft de minister het economisch belang van Nederland niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent meegewogen, omdat referent een bijstandsuitkering ontvangt en daarmee een beroep doet op de openbare kas en dus niet voldoet aan het middelenvereiste. Dat - zoals eiseres betoogt - het niet aan eiseres mag worden tegengeworpen dat het economisch belang voor de Nederlandse overheid zwaar weegt, omdat referent gedurende zijn inburgeringstraject een tijdelijke ontheffing heeft van de tegenprestatieplicht en daarom niet aan het middelenvereiste kan voldoen, heeft de minister niet hoeven volgen. Uit het plan inburgering en participatie van 19 februari 2024 blijkt immers dat referent alleen is vrijgesteld van de tegenprestatieplicht, maar dat aan hem wel arbeidsverplichtingen zijn opgelegd, zoals het accepteren van alle soorten werk en het solliciteren op vacatures.
Objectieve belemmeringen in het kader van artikel 8 van het EVRM
8.1.
Eiseres is voorts van mening dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van objectieve en subjectieve belemmeringen om haar gezinsleven met referent en hun kind in Marokko uit te oefenen.
8.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling. In de eerste plaats is in de asielprocedure al vastgesteld dat eiseres niet vreest voor problemen in haar land van herkomst. Indien eiseres meent dat haar situatie is veranderd, kan zij, zoals de minister terecht heeft gesteld, een daartoe strekkende asielaanvraag kan indienen. De minister heeft voorts van belang kunnen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan het gezinsleven alleen in Nederland kan worden uitgevoerd. Eiseres heeft het grootste deel van haar leven in Marokko gewoond en ook de Marokkaanse nationaliteit. Zij is bekend met de taal en cultuur, zodat zij voldoende banden met dat land heeft om het gezinsleven daar voort te zetten. Ook gelet op de leeftijd van eiseres en het feit dat zij hier nu (ruim) vier jaar verblijft, heeft de minister kunnen stellen dat zij in staat is zich in haar land van herkomst te vestigen en zelfstandig te handhaven. Haar dochter is nog erg jong, zodat zij nog niet geworteld is in Nederland en zich makkelijk kan aanpassen aan een nieuwe situatie wanneer zij mee zou gaan naar het land van herkomst van haar moeder. Eiseres kan er dus voor kiezen om haar dochter mee te nemen of om haar bij referent achter te laten.
8.3.
De minister heeft van belang mogen achten dat uit het ambtsbericht [8] blijkt dat de niet-Marokkaanse echtgenoot die gehuwd is met een Marokkaanse onderdaan kan verzoeken om een inreisvisum voor gezinshereniging. Dat referent niet in het bezit zou kunnen komen van een dergelijk visum, is door eiseres niet onderbouwd.
8.4.
Voorts heeft de minister van belang mogen vinden dat eiseres niet heeft onderbouwd dat er geen (sociaal) vangnet of adequate opvang voor haar bestaat in Marokko. De minister heeft er terecht op gewezen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij in Marokko niet over een woning zou kunnen beschikken waar zij tijdelijk zou kunnen verblijven.
8.5.
De minister heeft verder ook kunnen betrekken bij de beoordeling dat het een keuze is van eiseres en referent of hun dochter hier bij referent blijft of dat zij met eiseres, en eventueel ook referent, naar Marokko gaat. De eerbiediging van het gezinsleven gaat in een geval als het onderhavige niet zo ver dat de wens van eiseres om dat gezinsleven uitsluitend in Nederland uit te oefenen zou moeten worden gerespecteerd. De minister is immers niet gehouden om een vrije domiciliekeuze voor het kerngezin te garanderen. Indien referent de keuze maakt om zijn dochter niet te volgen naar het buitenland, kan zijn dochter op afstand contact met hem onderhouden.
Belangen van het kind
9. Anders dan eiseres betoogt, heeft de minister de belangen van het kind op voldoende kenbare wijze in de belangenafweging betrokken. De door de minister verrichte belangenafweging, zoals hiervoor is beschreven, geeft er geen blijk van dat de belangen van het kind onvoldoende in de beoordeling zijn betrokken en dat hieraan onvoldoende gewicht is toegekend. Bovendien heeft eiseres in beroep niet geconcretiseerd welke belangen van het kind niet dan wel onvoldoende bij de belangenafweging zouden zijn betrokken
Conclusie ten aanzien van artikel 8 van het EVRM
10. Gelet op het voorgaande, en alle feiten en omstandigheden in samenhang beschouwd, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eiseres bij uitoefening van haar gezinsleven in Nederland minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eiseres in Nederland.
10.1.
Nu de minister de belangenafweging dus niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen, heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eiseres op grond van artikel 8 van het EVRM voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt. De weigering van de verblijfsvergunning voor eiseres is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule
11.1.
Eiseres heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de afwijzing van de aanvraag op het mvv-vereiste onredelijk hard is en dat ten onrechte door de minister is gesteld dat eiseres niet heeft voldaan aan het paspoortvereiste. Eiseres verwijst in dit verband naar een e-mail van 29 september 2024 die zij in aansluiting op de hoorzitting in bezwaar naar de minister heeft gezonden en waarbij zij - onder meer - een afschrift van een geldig paspoort van eiseres heeft ingebracht.
11.2.
De hardheidsclausule is vastgelegd in artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, verder uitgewerkt in het arrest van de Afdeling van 29 maart 2019 [9] , waar het arrest Yön [10] van het Hof wordt toegelicht. Hieruit volgt dat wanneer eiseres bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden aanvoert, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling van het mvv-vereiste, maar in combinatie er wel toe kunnen leiden dat het onevenredig bezwarend is als de minister vasthoudt aan het mvv-vereiste. In zo’n geval kan de minister de hardheidsclausule toepassen en eiseres vrijstellen van het mvv-vereiste. De minister heeft deze bevoegdheid nader ingevuld in paragraaf B1/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat onder meer: “Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).” Verder is opgenomen dat de hardheidsclausule in ieder geval wordt toegepast als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie-of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste en er sprake is van bijzondere omstandigheden als genoemd in paragraaf B1/4.1 van de Vc 2000. Ook is opgenomen dat de hardheidsclausule niet wordt toegepast als de vreemdeling enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste. De hardheidsclausule wordt evenmin toegepast als het beroep op de hardheidsclausule niet is gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. De rechtbank verwijst naar de voorgaande overwegingen. De minister heeft zich terecht, onder verwijzing naar de bovengenoemde paragraaf van de Vc, op het standpunt gesteld dat zij niet de hardheidsclausule toepast in het geval een vreemdeling enkel stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste.
11.4.
De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van de minister ter zitting niet heeft betwist dat de mail van 29 september 2024 is ontvangen en dat daaruit voortvloeit dat de kopie van het paspoort bij de beoordeling in bezwaar had moeten worden betrokken. Nu de minister de kopie niet bij die beoordeling heeft betrokken, heeft de minister het standpunt dat eiseres niet voldoet aan het paspoortvereiste niet onverkort kunnen handhaven, temeer nu het paspoort nog geldig was tot 29 januari 2025. Dit maakt echter de uitkomst van de beoordeling in het kader van de hardheidsclausule niet anders. In dit geval is zowel naast het paspoortvereiste ook meegewogen dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. De minister heeft kunnen overwegen dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat referent niet aan het middelenvereiste zou kunnen voldoen. Van een voldoen aan alle voorwaarden behalve het mvv-vereiste is dan ook niet gebleken. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste onevenredig bezwarend moet worden geacht op basis van bijzondere omstandigheden, overweegt de rechtbank dat de minister heeft mogen stellen dat daarvan evenmin is gebleken. Indien eiseres terug dient te keren naar Marokko voor haar mvv-aanvraag is er slechts sprake van een tijdelijke situatie. Deze tijdelijke situatie leidt niet tot vrijstelling van het mvv-vereiste. De minister heeft in redelijkheid kunnen menen dat de hardheidsclausule niet van toepassing is, zodat hij het mvv-vereiste aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Zaak NL24.1833
4.Machtiging tot voorlopig verblijf.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006
8.Kort thematisch ambtsbericht van augustus 2022, inzake toelating Marokko voor vreemdelingen getrouwd met Marokkaanse onderdanen.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, van 7 april 2018, ECLI:EU:C:2018:632.