ECLI:NL:RBDHA:2025:9278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19449
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen bewaring en terugkeerbesluit van Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een Nigeriaanse eiser. De eiser, geboren in 1992, stelde dat de minister van Asiel en Migratie in strijd heeft gehandeld met de informatieplicht uit het Vreemdelingenbesluit. Hij betoogde dat de informatiefolder gebrekkig was, omdat deze onjuiste informatie bevatte over de mogelijkheid om beroep in te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de minister aan zijn informatieplicht had voldaan en dat de geboden informatie voldoende was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel.

Daarnaast stelde de eiser dat er geen geldig terugkeerbesluit was, omdat het besluit geen land vermeldde waar hij naar terug moest keren. De rechtbank oordeelde dat het terugkeerbesluit duidelijk naar Nigeria verwees en dat de minister niet verplicht was om een actuele beoordeling van het non-refoulement beginsel te maken. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slaagden en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 13 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19449
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. E. Schoneveld),
en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. L.A, Hartog).
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer Osman. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1992.
Informatieplicht
2. Eiser voert aan dat de minister heeft gehandeld in strijd met de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) omdat de rechtsmiddelenclausule in de informatiefolder gebrekkig is. Er staat dat alleen beroep kan worden ingesteld na overleg met een advocaat. Dat is onjuiste informatie. Dat maakt dat de inhoud van de folder niet voldoet aan de vereisten en dat een belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen volgens eiser.
3. De rechtbank stelt vast dat in de overgelegde Engelse vertaling van de informatiefolder onder meer wordt vermeld:
Your right to a lawyer
You will be represented by a lawyer. This legal assistance is free of charge.
Legal appeal
You can appeal the custodial measure. This is something to discuss this with your lawyer. (…).”
4. Eiser heeft de mogelijkheid om ofwel in persoon op te komen tegen zijn inbewaringstelling door een beroepschrift in te dienen bij de rechtbank ofwel door het instellen van beroep door een advocaat. Indien eiser niet zelf of middels een advocaat beroep instelt, is rechterlijke toetsing van de maatregel verzekerd doordat de minister na verloop van tijd een kennisgeving verstuurt aan de rechtbank.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister aan zijn informatieplicht voldaan. De rechtbank wijst ter onderbouwing van haar oordeel naar de overwegingen in de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 17 maart 2025 en maakt die tot de hare inhoudende dat de minister bij het verschaffen van informatie aan eiser een redelijke balans heeft gevonden tussen de volledigheid en juistheid van de informatie en de toegankelijkheid ervan; meer informatie, ook al is die juridisch relevant, maakt de informatievoorziening niet noodzakelijkerwijs beter. Bovendien beantwoordt de geboden informatie aan het feit dat eiser voorafgaand aan het gehoor voor inbewaringstelling zijn advocaat heeft gesproken. Die advocaat kan aangeven dat het mogelijk is om zelf een beroepschrift in te dienen. Het is al met al niet goed voorstelbaar dat eiser met de geboden voorlichting door de minister ervan zou (kunnen) zijn weerhouden om niet middels een advocaat maar in persoon beroep in te stellen terwijl hij dat wel had gewild. Daarbij is van belang dat de advocaat van eiser drie dagen na de inbewaringstelling beroep heeft ingesteld namens eiser. De beroepsgrond slaagt niet.

Terugkeerbesluit

6. Eiser stelt dat een geldig terugkeerbesluit ontbreekt. In het terugkeerbesluit van 19 april 2021 staat geen land genoemd waar eiser naar moet terugkeren. Daarnaast wijst eiser onder andere op het arrest Ararat1 van 17 oktober 2024. De minister heeft ten tijde van het opleggen van het terugkeerbesluit noch later bezien of uit de uitvoering van het terugkeerbesluit een schending van het beginsel van non-refoulement voortvloeit. Zonder een dergelijke beoordeling kan geen sprake zijn van een volledig rechtsgeldig terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit is om deze twee redenen ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
7. De rechtbank oordeelt als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 2 juni 20212 onder meer overwogen dat uit het arrest van het Hof van justitie van 14 mei 2020, FMS e.a.,3 en de weergave daarvan door het Hof in zijn arrest van 24 februari 2021, M. e.a.,4 volgt dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk van de in artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde derde landen de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet terugkeren. Aan deze eis is ook voldaan als het land van terugkeer ondubbelzinnig uit de motivering van dat besluit kan worden afgeleid. Dit wordt nog eens herhaald in de Afdelingsuitspraak van 7 september 20225.

1.ECLI:EU:C:2024:892.

3 ECLI:EU:C:2020:367.
4 ECLI:EU:C:2021:127, punt 39.
8. Uit de motivering van de beschikking van 19 april 2021, het terugkeerbesluit, vloeit voort dat het duidelijk is dat het land van herkomst Nigeria is. In de beschikking is op pagina 1, bij eiser zijn personalia, de nationaliteit ‘Nigeriaanse’ vermeld. Ook wordt in de beschikking gesproken over de uitreis van eiser uit Nigeria. Hieruit blijkt dus voldoende dat de minister eiser heeft verplicht om terug te keren naar Nigeria. Ten aanzien van eisers stelling dat geen sprake is van een geldig terugkeerbesluit omdat de minister een actuele beoordeling had moeten maken of de uitvoering van het terugkeerbesluit leidt tot schending van het non-refoulement beginsel overweegt de rechtbank dat van eiser mag worden verwacht dat hij met gemotiveerde en onderbouwde stelling duidelijk maakt welke gewijzigde omstandigheden zich na de vaststelling van het terugkeerbesluit hebben voorgedaan die relevant zijn voor de beoordeling van het refoulementrisico. Eiser heeft dat nagelaten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de beschikking van 19 april 2021 terecht heeft aangemerkt als een terugkeerbesluit dat hij aan de maatregel van bewaring ten grondslag mocht leggen. De beroepsgronden slaagt niet.

Voortraject

9. Eiser stelt dat er sprake is van meerdere gebreken in het voortraject. Op het moment dat eiser werd overgebracht naar het politiebureau werd hij geboeid. Dit staat nergens is het dossier en is dus ook niet gemotiveerd. Dit is in strijd met artikel 3 van de ambtsinstructie. Uit het proces-verbaal blijkt juist dat er geen aanleiding is geweest om eiser te boeien. Hij gedroeg zich nederig en gaf antwoord op de gestelde vragen. Daarbij komt – en dat is van belang in verband met de te maken belangenafweging - dat eiser tweemaal is gehoord in het bijzijn van een niet-beëdigd tolk wegens spoed en geen beschikbaarheid. Uit artikel 28, vierde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) volgt dat in dit geval een schriftelijke verklaring had moeten worden opgesteld. De enkele stelling “wegens spoed en geen beschikbaarheid” is onvoldoende. Uit dit artikel volgt ook dat door de niet-beëdigd tolk een verklaring omtrent het gedrag dan wel een integriteitsverklaring had moeten overleggen. Ook hier is niet aan voldaan.
10. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser is aangehouden in een strafrechtelijk kader, namelijk op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht en artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Of eiser wel of niet geboeid is overgebracht naar het politiebureau, ligt hier dan ook niet ter beoordeling gezien dit onderdeel van het strafrechtelijk voortraject is geweest. Voor een oordeel over de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding dient eiser zich te wenden tot een daartoe bevoegde rechter. Er is geen sprake van een gebrek in het vreemdelingrechtelijke voortraject, waardoor de rechtbank niet toekomt aan een belangenafweging. De beroepsgronden slagen niet.

Bewaringsgronden

11. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:

5.ECLI:NL:RVS:2022:2565.

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.