ECLI:NL:RBDHA:2025:9368
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak inzake asielaanvraag van eiser tegen de minister van Asiel en Migratie na eerdere tussenuitspraak
In deze einduitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 28 september 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het besluit van 10 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 16 september 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Op 17 december 2024 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan, waarin gebreken in het besluit van de minister zijn geconstateerd. De minister kreeg de gelegenheid om deze gebreken te herstellen. Op 28 januari 2025 heeft de minister een nieuw besluit genomen, maar heeft de aanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 opnieuw behandeld en het onderzoek gesloten.
De rechtbank oordeelt dat de minister in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd heeft dat eiser bij terugkeer naar Gambia geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar de eerdere tussenuitspraak en de overwegingen daarin. De rechtbank concludeert dat de minister de gebreken heeft hersteld en dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard, en het beroep tegen het eerdere besluit van 10 mei 2024 is niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.