ECLI:NL:RBDHA:2025:9435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 6 mei 2025 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat hij vier dagen op een onjuiste grondslag in bewaring had gezeten en dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel doorwerkte in de huidige maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 mei 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister.

De rechtbank oordeelde dat de onrechtmatigheid van de eerdere maatregel in dit geval niet doorwerkte in de huidige maatregel. De minister had voldoende gelegenheid geboden aan eiser om zijn asielverzoek in te trekken, en de rechtbank concludeerde dat de minister niet onterecht had aangenomen dat de intrekking op 2 mei 2025 had plaatsgevonden. Eiser had niet tijdig aangegeven dat hij zijn asielverzoek wilde intrekken, wat de minister in staat stelde om de maatregel op de juiste wijze toe te passen.

Daarnaast voerde eiser aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, gezien zijn psychische problematiek. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had gesteld dat er geen andere afdoende, minder dwingende maatregelen beschikbaar waren dan de inbewaringstelling. De medische zorg in het detentiecentrum werd als voldoende beschouwd, en eiser had niet aangetoond dat zijn psychische toestand zodanig was dat hij niet met deze zorg kon worden behandeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Werkt de onrechtmatigheid van de vorige maatregel door in de huidige maatregel?
1. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring van 6 mei 2025 vanaf het begin onrechtmatig is. De vorige maatregel van bewaring is te laat omgezet, waardoor eiser vier dagen op een onjuiste grondslag in bewaring heeft gezeten. Bij een opvolgende maatregel die op een andere wettelijke grondslag is gebaseerd, werkt een eerdere maatregel door als het gebrek in die maatregel een ernstige schending oplevert van het aan betrokkene toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld wanneer de bewaring onrechtmatig is. [1] Gezien de eenvoud waarmee dit voorkomen of hersteld had kunnen worden, stelt eiser dat het gebrek in de maatregel van 11 april 2025 een ernstige schending oplevert van het fundamentele recht om in vrijheid gesteld te worden als de bewaring onrechtmatig is. Dit geldt des te meer omdat eiser aangeeft dat hij al op 22 april 2025 kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn asielaanvraag wilde intrekken. Dit maakt dat de maatregel voor een veel langere periode ten onrechte niet was omgezet. Dit moet ertoe leiden dat de huidige bewaring van eiser ook van meet af aan onrechtmatig is. Eiser wijst ter onderbouwing ook nog op een uitspraak van de zittingsplaats Utrecht [2] waarbij doorwerking van de eerdere maatregel is aangenomen, omdat de vreemdeling in die zaak vier dagen op de verkeerde grondslag in bewaring verbleef. Subsidiair is eiser van mening dat de minister onvoldoende voortvarend heeft gehandeld bij het omzetten van de maatregel van bewaring.
1.1.
De rechtbank is van oordeel dat de onrechtmatigheid van de vorige maatregel in onderhavig geval niet doorwerkt in de huidige maatregel. Zoals eiser terecht betoogt werkt de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel door als het gebrek in die maatregel een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank doet deze omstandigheid zich in het geval van eiser echter niet voor. De minister heeft op de zitting toegelicht dat aan vreemdelingen die een advocaat hebben de mogelijkheid wordt geboden om een eventuele intrekking van hun asielverzoek met hun advocaat te bespreken. Dit is in het geval van eiser ook gebeurd. Dat eiser hier pas op 2 mei 2025 de gelegenheid voor had, neem niet weg dat eiser al eerder bij de regievoerder had kunnen aangeven dat hij zijn asielverzoek wilde intrekken. Dit heeft hij niet gedaan. De minister mocht dus uitgaan van de intrekking van 2 mei 2025, welke binnen 48 uur had moeten worden omgezet. In het vervolgberoep dat eiser had ingesteld tegen het voortduren van de eerdere maatregel heeft de minister erkend dat de omzetting te laat heeft plaatsgevonden en heeft eiser hiervoor een schadevergoeding aangeboden. Eiser heeft dit aanbod ook geaccepteerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister moeten volstaan met een lichter middel?
2. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel, omdat eiser te maken heeft met psychische problematiek. Uit de maatregel van 11 april 2025 blijkt dat eiser eerder in Zwolle een poging tot zelfdoding heeft ondernomen en dat hij destijds onder behandeling stond bij een psycholoog. Ook de verbalisant die het gehoor bij die maatregel afnam heeft zijn zorgen over de mentale gesteldheid van eiser geuit. Daarnaast valt de detentie eiser heel zwaar.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De minister heeft er in de maatregel terecht op gewezen dat voor eiser medische zorg aanwezig is in het detentiecentrum. Deze medische voorzieningen moeten vergelijkbaar worden verondersteld met de medische zorg in de vrije maatschappij. [3] Eiser heeft verder niet onderbouwd dat zijn psychische problematiek dusdanig is dat niet kan worden volstaan met de medische zorg in het detentiecentrum. Hij heeft zelfs verklaard dat het beter met hem gaat. [4] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353.
2.Rb. Den Haag (zp. Utrecht) 22 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11425.
3.ABRvS 5 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:16.
4.Zie M110 Proces-verbaal van gehoor inbewaringstelling, p. 3.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.