ECLI:NL:RBDHA:2025:9514
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag van een Oekraïense nationaliteit
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Oekraïense nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 24 april 2025 afgewezen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig, maar een tolk was wel aanwezig.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij onder de Richtlijn tijdelijke bescherming valt, en de rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om eiser door te verwijzen naar de gemeente voor een aanvraag op basis van deze richtlijn.
Eiser heeft ook aangevoerd dat Duitsland niet kan worden vertrouwd vanwege een opvangcrisis en dat hij geen kosteloze rechtsbijstand zal ontvangen. De rechtbank wijst deze argumenten af en stelt dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat betekent dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Duitsland tekortschiet in zijn verplichtingen en dat de minister de aanvraag van eiser terecht als een asielaanvraag heeft behandeld. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.