ECLI:NL:RBDHA:2025:9529

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Nigeriaanse eiser zijn asielaanvraag had ingediend. De minister van Asiel en Migratie, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 1 mei 2025 beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de minister op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet (Vw) de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, aangezien uit Eurodac bleek dat eiser eerder in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser voerde aan dat overdracht aan Zwitserland zou leiden tot schending van zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat er systeemfouten in de Zwitserse asielprocedure waren. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er in zijn geval geen vertrouwen kon worden gesteld in de Zwitserse autoriteiten. De beroepsgrond over het risico op indirect refoulement werd eveneens verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij na overdracht aan Zwitserland problemen zou ondervinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft op 1 mei 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1996. Eiser heeft op 4 maart 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] In dit artikel is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 22 februari 2024 in Zwitserland een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 26 maart 2025 een terugnameverzoek gestuurd naar de Zwitserse autoriteiten. Het terugnameverzoek is op 28 maart 2025 door Zwitserland aanvaard. [3]
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat overdracht aan Zwitserland leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest. [5] Er zijn systeemfouten in de asielprocedure waardoor eiser geen eerlijke en humanitaire behandeling van zijn asielaanvraag krijgt. Er is sprake van procedurele risico’s in Zwitserland omdat aanvragen van bepaalde nationaliteiten daar summier of onzorgvuldig worden behandeld. Eiser vreest daarom voor een directe afwijzing van zijn asielaanvraag en uitzetting naar Nigeria zonder beoordeling van zijn asielmotieven. Voorts stelt eiser dat er geen effectieve juridische hulp beschikbaar is en er geen opvangfaciliteiten zijn. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar “
het rapport van de Swiss Refugee Coun[c]il SFH 2022 en de rapportages van Amnesty International”. Volgens eiser volgt hieruit dat geen sprake is van goede structurele en laagdrempelige zorg in de Zwitserse federale opvangcentra. Tot slot beroept eiser zich op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser is kwetsbaar vanwege zijn ernstige medische problemen verweerder moet daarom een medisch onderzoek opstarten. Er is in Zwitserland geen passende medische zorg voor eiser beschikbaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Zwitserland haar verdragsverplichtingen nakomt. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld in haar uitspraak van 4 november 2020. [6] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet vanuit kan worden gegaan. Eiser is hier niet in geslaagd, nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de Zwitserse asielprocedure en/of opvangvoorzieningen als bedoeld in het arrest Jawo. [7] Met de verwijzing naar rapporten biedt eiser geen aanknopingspunten voor het afwijken van het oordeel van de Afdeling, nu niet duidelijk is naar welke rapporten hij exact verwijst. Daarnaast heeft Zwitserland met het aanvaarden van het terugnameverzoek gegarandeerd om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen en haar internationale verplichtingen in dat kader na te komen.
5. De beroepsgrond van het risico op indirect refoulement dat eiser bij terugkeer naar Zwitserland stelt te lopen, slaagt niet. Omdat ten aanzien van Zwitserland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan kan eiser hierop geen beroep doen. [8] In het geval eiser eventueel problemen zou ervaren na zijn overdracht aan Zwitserland dient hij daarover te klagen bij de competente (hogere) Zwitserse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, komt verweerder een discretionaire bevoegdheid toe. Hierin is bepaald dat in afwijking van artikel 3, eerste lid, elke lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder maakt hier terughoudend gebruik van, namelijk in situaties waarin overdracht getuigt van onevenredige hardheid.
7. De beroepsgrond dat eiser medische klachten heeft en er in Zwitserland geen passende zorg beschikbaar is, is niet nader onderbouwd. Eiser heeft hiertoe geen recente objectieve medische informatie overgelegd. In dit verband hoeft verweerder dan ook geen medisch onderzoek op te starten. De medische voorzieningen mogen in beginsel als vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten. Met de enkele verwijzing naar rapporten waarvan niet duidelijk is welke dat precies zijn, heeft eiser geen aanknopingspunten gegeven voor een ander oordeel. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat Nederland het meest aangewezen land is voor de medische behandeling van eiser. Verweerder heeft in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de inhoudelijke behandeling van eisers asielverzoek onverplicht aan zich te trekken.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU nr. 604/2013).
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
4.Het Europees verdrag voor de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.ECLI:NL:RVS:2020:2592, en meer recent de uitspraak van 12 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2858.
7.ECLI:EU:C:2019:218.
8.Dit volgt onder andere uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2359.