ECLI:NL:RBDHA:2025:9536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL24.8199
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende sociale en economische binding

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse man geboren in 1993, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiser had op 8 mei 2023 een aanvraag ingediend om bij zijn referent in Nederland te verblijven. De minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, heeft het bezwaar van eiser op 16 april 2024 kennelijk ongegrond verklaard, wat eiser heeft aangevochten. Tijdens de zitting op 17 april 2025 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij voldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. Verweerder betwistte dit en stelde dat er twijfels bestonden over eisers voornemen om Nederland tijdig te verlaten.

De rechtbank heeft overwogen dat de minister grote beoordelingsruimte heeft bij het beoordelen van de binding van de vreemdeling met het land van herkomst. Eiser heeft echter onvoldoende aangetoond dat hij over een substantieel inkomen beschikt, wat verweerder als reden voor afwijzing aanvoerde. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat de minister niet had aangetoond dat eiser niet over voldoende sterke economische banden beschikte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8199

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A Dijcks en mr. M.M. Duijzen).

Procesverloop

Eiser heeft op 29 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf.
Bij besluit van 16 april 2024 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 1 mei 2024 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Duijzen als zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep heeft in dit geval ook betrekking op het alsnog genomen besluit (het bestreden besluit). Omdat het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, is met het bestreden besluit namelijk niet volledig aan het beroep tegemoet gekomen.
2. Eiser is geboren op [datum] 1993 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 8 mei 2023 een aanvraag ingediend om verlening van een visum voor kort verblijf voor verblijf bij [referent] (referent).
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat er twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Eiser voldoet daarmee niet aan het vereiste voor verlening van het visum, genoemd in artikel 32, onder b van de Visumcode. [1] Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij een voldoende sterke sociale of economische binding heeft met het land van herkomst, Marokko.
4. Eiser stelt dat hij een voldoende sociale en economische binding met Marokko heeft aangetoond. Sociale binding is immers gelegen in het feit dat hij geboren en getogen is in Marokko, bij zijn ouders woont en mantelzorg verleent aan zijn vader, die ziek is. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 juli 2019. [2] Verder zijn er objectief verifieerbare stukken ingediend waaruit blijkt dat eiser in het land van herkomst werk en inkomen heeft. Eiser stelt dat aan zijn neef onder vergelijkbare omstandigheden wel een visum voor kort verblijf is verleend. Verweerder had eiser moeten horen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 32, lid 1 aanhef onder b Visumcode blijkt dat de minister verplicht is een visum te weigeren als er redelijke twijfel bestaat of de vreemdeling wel echt van plan is het grondgebied te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De sociale en/of economische binding van de vreemdeling met het land van herkomst speelt hierbij een belangrijke rol. De rechtbank toetst dit terughoudend. Uit de zaak Koushkaki tegen Duitsland volgt namelijk dat de minister hier grote beoordelingsruimte heeft. [3]
6. Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat in dit geval niet is gebleken van een zodanige sociale binding met Marokko dat daarmee een tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd gewezen op eisers persoonlijke situatie als alleenstaande man zonder zorgplicht of verantwoordelijkheden tegenover familieleden en zonder verdere zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die hem tot tijdige terugkeer zouden dwingen. De door eiser genoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem volgt de rechtbank niet.
7. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van voldoende sterke economische banden van eiser met Marokko om de tijdige terugkeer van eiser te waarborgen. Als motivering vermeldt het bestreden besluit op dit punt dat niet is gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat eiser over een regelmatig en substantieel inkomen beschikt in Marokko om zelfstandig in het eigen onderhoud te kunnen voorzien. De overgelegde verklaringen van de werkgever en bankafschriften tonen volgens verweerder niet aan dat eiser daadwerkelijk het gestelde salaris ontvangt.
8. Eiser heeft een werkgeversverklaring overgelegd van 3 mei 2023 waaruit volgt dat eiser sinds 17 oktober 2019 werkzaam is bij het ziekenhuis [ziekenhuis] , alsmede verklaringen van 5 mei 2023 waaruit volgt dat hij over de maanden februari, maart en april 2023 per maand 5000 dirham aan salaris heeft ontvangen. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat hij zijn salaris contant krijgt uitbetaald. In het bestreden besluit is niet tegengeworpen dat de overgelegde schriftelijke verklaringen onjuist of vals zijn. Als moet worden uitgegaan van de door eiser overgelegde verklaringen, levert de omstandigheid, zoals overwogen door verweerder, dat uit de bankafschriften geen salarisbetalingen zijn te herleiden geen concreet aanknopingspunt op om te betwijfelen dat eiser daadwerkelijk beschikt over een regelmatig en substantieel inkomen. Voor zover namens verweerder ter zitting het standpunt is in genomen dat niet van de door eiser overgelegde verklaringen moet worden uitgegaan, is dat door verweerder niet toereikend gemotiveerd.
9. Het beroep is dan ook gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf te voorzien. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om binnen acht weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar aan eiser bekend te maken.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van €187 vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar aan eiser bekend te maken.
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €187 (honderdzevenentachtig euro) aan eiser
moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 810/2009.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.