In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, een Syrische man die in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor zijn moeder, die in Griekenland verblijft. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder niet meer dan gebruikelijk is. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de emotionele en praktische afhankelijkheid niet zodanig is dat deze de afwijzing van de mvv kan rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat de zorg voor het zoontje van eiser, die ernstige medische problemen heeft, niet voldoende is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser en zijn gezin. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag en verklaart het beroep ongegrond.