ECLI:NL:RBDHA:2025:9662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL24.28216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor de moeder van eiser op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 april 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Eiser, een Syrische man die in Nederland verblijft, heeft een aanvraag ingediend voor zijn moeder, die in Griekenland verblijft. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat de afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder niet meer dan gebruikelijk is. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de emotionele en praktische afhankelijkheid niet zodanig is dat deze de afwijzing van de mvv kan rechtvaardigen. De rechtbank benadrukt dat de zorg voor het zoontje van eiser, die ernstige medische problemen heeft, niet voldoende is om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiser en zijn gezin. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28216
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de Minister van Asiel en Migratiei, (gemachtigde: mr. E. de Bont).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen
.Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan [moeder] , zijn moeder. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 28 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 juni 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. M. Grigorjan als waarnemer van de gemachtigde van eiser, J. Aziz als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en van Syrische nationaliteit. In 2014 heeft eiser Syrië verlaten en zich in Turkije gevestigd. In 2016 of 2017 heeft zijn moeder zich, samen met de echtgenote van eiser, bij hem gevoegd. In Turkije is het eerste kind van eiser en zijn echtgenote geboren. Het betreft een zoontje dat vanwege ernstige medische problemen veel aandacht en verzorging nodig heeft. Hij is geboren zonder slokdarm, heeft bij een operatie hiervoor schade aan zijn longen opgelopen en heeft autisme. De moeder van eiser, die in Turkije bij hem en zijn gezin inwoonde, heeft daar een groot gedeelte van de zorg voor het zoontje van eiser voor haar rekening genomen. Eiser heeft Turkije in 2021 verlaten en is in Nederland in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadien hebben zijn echtgenote en zoontje zich bij hem in Nederland gevoegd. Eiser wil dat ook zijn moeder bij hen in Nederland kan verblijven en heeft daarom onderhavige aanvraag ingediend. Ter zitting heeft eiser laten weten dat zijn moeder inmiddels niet meer in Turkije is, maar in Griekenland verblijft. Zij heeft daar een aanvraag gedaan tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. Het is wel nog altijd hun bedoeling dat zij zich bij eiser en zijn gezin in Nederland gaat voegen.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft de door eiser gevraagde mvv afgewezen omdat zijn moeder niet aan de voorwaarden voor verblijf bij eiser en diens gezin voldoet. Dit omdat er volgens de minister geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRMii tussen eiser (en zijn echtgenote) en hun (schoon)moeder. Er is geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hoewel er wel sprake is van een hechte band is die niet zodanig bijzonder dat van een - de normale banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende - bijzondere afhankelijkheid kan worden gesproken. Eiser (en zijn echtgenote) en zijn moeder kunnen elkaar op afstand blijven ondersteunen. Tussen de moeder van eiser en zijn zoontje, dus tussen oma en kleinzoon, heeft de minister wel gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen in verband met de hechte persoonlijk banden tussen hen. In het bestreden besluit heeft de minister daarom een belangenafweging gemaakt om te bepalen of weigering van de gevraagde mvv strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De minister overweegt in het bestreden besluit dat dit niet het geval is. Het belang van de Nederlandse staat weegt naar de mening van de minister zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser, zijn gezin en zijn moeder. De minister heeft de aanvraag voor de mvv daarom afgewezen.

Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser, zijn echtgenote en hun (schoon)moeder?

5. Eiser vindt dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen hem, zijn echtgenote en zijn (schoon)moeder. Hij wijst er in dit kader op dat zij vrijwel altijd met hun (schoon)moeder hebben samengeleefd. Zijn moeder kan zich niet zonder een mannelijk familielid redden in de maatschappij. Zij is zowel financieel als anderszins afhankelijk van haar zoon. Van hun kant kunnen eiser en zijn echtgenote het ook niet redden zonder hun (schoon)moeder, met name bij de opvoeding en verzorging van hun zoon. (Schoon)moeder heeft niet een traditionele rol maar is een heel belangrijk onderdeel van het verzorgingsteam van het zoontje. Ook is zij als een tweede moeder voor haar schoondochter, die op jonge leeftijd is getrouwd met eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister na een beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden tot het oordeel heeft kunnen komen dat tussen eiser, zijn echtgenote en hun (schoon)moeder geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Hierbij is van belang dat het niet alleen gaat om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke
.iii
7. De minister heeft in de langdurige samenleving van eiser met zijn moeder geen aanleiding hoeven zien om tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen te concluderen. Eiser is weliswaar na het verlaten van het ouderlijk huis op een later moment weer gaan samenwonen met zijn moeder, maar dit werd veroorzaakt door de oorlogssituatie in Syrië. Deze nieuwe samenleving was dus niet ingegeven doordat er sprake was van een meer dan normale (emotionele) afhankelijkheid tussen moeder en zoon maar door de algemene situatie. De minister heeft verder kunnen overwegen dat de aangevoerde afhankelijkheid niet zozeer ziet op de relatie tussen moeder en (volwassen) zoon op zichzelf maar meer op het zoontje van eiser en de zorg die voor hem nodig is. Eiser is niet zozeer voor zijn eigen (emotionele) welzijn maar meer voor dat van zijn zoon afhankelijk van zijn moeder. Zo voert hij in zijn gronden van beroep aan dat hij en zijn echtgenote voor de verzorging van hun zoon praktisch en emotioneel afhankelijk zijn van eisers moeder. Zijn moeder begrijpt hun zoontje als geen ander. Als zij aanwezig is, kunnen eiser en zijn echtgenote werken en een opleiding volgen en beter voor hun overige kinderen zorgen. De minister heeft in dit kader echter niet ten onrechte overwogen dat artikel 8 van het EVRM niet is bedoeld om de sociaaleconomische positie van eiser en zijn echtgenote te verbeteren. Eiser en zijn echtgenote worden in Nederland door diverse hulpinstanties bijgestaan in de verzorging van hun zoon. Dat zij eerder door de situatie in Turkije naar elkaar zijn toegegroeid en liever zouden hebben dat de moeder van eiser hen hierin bijstaat omdat dit voor hen (ook communicatief) voordelen oplevert, is begrijpelijk maar leidt niet tot de conclusie dat er daarom een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen bestaat. Een verdere (mentale) wederzijdse afhankelijkheid is niet door eiser onderbouwd. Evenmin is gebleken dat de moeder van eiser zodanig van hem afhankelijk is dat zij zich niet zonder hem kan handhaven. Zij is inmiddels naar Griekenland gereisd en verblijft daar in de asielprocedure, zo stelt eiser. Er is niet gebleken of onderbouwd dat zij het niet redt zonder de nabijheid van eiser. Eiser kan zijn moeder ook op afstand financieel blijven ondersteunen. Ook kan de emotionele steun die eiser, zijn echtgenote en hun (schoon)moeder elkaar bieden op de huidige wijze, zoals via videobellen, worden voortgezet.
8. De minister heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook tot de conclusie kunnen komen dat, hoewel het begrijpelijk is dat zij elkaar in praktische en emotionele zin missen, er desondanks geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn moeder en de echtgenote van eiser en haar schoonmoeder. De beroepsgrond faalt.
Heeft de minister in het licht van artikel 8 EVRM de belangen op juiste wijze gewogen?
9. De minister heeft wel gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen de moeder van eiser en zijn zoontje, dus tussen oma en kleinzoon. Daarom is in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt om na te gaan of weigering van de gevraagde mvv strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
10. Eiser voert in zijn gronden van beroep aan dat deze door de minister gemaakte belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser en zijn familie is uitgevallen. Hij wijst er in dit verband op dat de aanwezigheid van oma noodzakelijk is om een veilige leefomgeving voor haar kleinzoon te creëren. Oma begrijpt hem als geen ander en kan zich helemaal aan zijn zorg wijden nu zij geen andere verantwoordelijkheden heeft. Het is, ook vanwege de taalbarrière, onverantwoord om de kleinzoon aan andere hulpverleners over te laten. Ook benoemt eiser in het kader van de belangenafweging dat zijn moeder een sterke binding heeft met Nederland omdat eisers gezin hier verblijft. Er is een minder grote beoordelingsruimte voor de minister bij het maken van de belangenafweging omdat al sprake was gezinsleven. Verder wijst eiser erop dat het juist in het economisch belang van Nederland is als eisers moeder naar Nederland komt. Hij en zijn echtgenote zullen dan kunnen gaan werken en inburgeren. Zijn moeder kan bij hen wonen zodat zij in dat opzicht ook niet ten laste van de Nederlandse staat zal komen. Gelet hierop heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat de belangen van eiser en zijn familie ondergeschikt kunnen worden geacht aan het belang van de Nederlandse staat.
11. De rechtbank wijst erop dat uit vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat de minister bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van familie- en gezinsleven een “fair balance” moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden bij de afweging heeft betrokken. De rechtbank mag dit vol toetsen. Als alle belangen zijn meegewogen dient de rechtbank te beoordelen of de uitkomst van de weging getuigt van een "fair balance". Dit laatste moet de rechtbank enigszins terughoudend toetsen.iv
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister alle relevante gegevens en belangen kenbaar in de belangenafweging betrokken en heeft hij zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de uitkomst van de gemaakte afweging getuigt van een "fair balance".
13. De minister heeft in dit kader terecht en overeenkomstig het beleidv betekenis toegekend aan de omstandigheid dat sprake is van een eerste toelating en dus geen sprake is van inmenging in het recht op gezinsleven. De moeder van eiser heeft immers nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland en het gezinsleven is niet in Nederland aangegaan of ontwikkeld. Weliswaar moet er ook bij een eerste toelating sprake zijn van een “fair balance” tussen het belang van de vreemdeling en de gezinsleden en het Nederlands algemeen belang, maar dit betekent niet dat bij het vinden van die “fair balance’ de minister niet in het nadeel mag meewegen dat er in dit geval sprake is van een eerste toelating en in zoverre de uitgangspositie van eiser in de belangenafweging minder sterk is. De stelling van eiser dat de minister minder beoordelingsruimte heeft omdat er al gezinsleven bestond en daarom een onjuiste weging heeft gemaakt, volgt de rechtbank dan ook niet.
14. Verder heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat geen doorslaggevend belang toekomt aan de vorm van gezinsleven zoals deze bestaat tussen oma en kleinzoon. Hierbij is terecht van belang geacht dat hun samenwoning inmiddels al geruime tijd is verbroken waardoor haar aandeel in de verzorging marginaal is geworden. De kleinzoon valt in Nederland onder de zorg van zijn ouders die deze taak inmiddels al jaren vervullen. Als een kind in Nederland twee biologische ouders heeft die voor hem zorgen, zullen de belangen van het kind om ook zijn grootouder in Nederland te laten verblijven, minder groot zijn. vi De band tussen een ouder en diens kind kan slechts in bijzondere omstandigheden ondergeschikt zijn aan de band tussen grootouder en kleinkind. Nu niet is gebleken dat de kleinzoon niet op zorg van zijn ouders (en instanties) kan terugvallen, is geen sprake van dergelijke omstandigheden. De minister heeft er in dit kader niet ten onrechte op gewezen dat ook niet is onderbouwd dat de aanwezigheid van oma noodzakelijk is voor de zorg van haar kleinzoon. Er is niet gebleken dat de ouders niet in staat zijn de zorg voor hun zoon te dragen en dat zij daarin onvoldoende worden ondersteund door de verschillende betrokken instanties. Eiser heeft verklaard dat zijn zoon onder behandeling is in het ziekenhuis en dat er verschillende hulpinstanties betrokken zijn bij het gezin. Weliswaar is voorstelbaar dat de taalbarrière de samenwerking met deze instanties compliceert, maar niet is gebleken dat deze hulp (daardoor) onvoldoende is en dat aanwezigheid van de oma hierin verandering zou brengen. De stelling van eiser dat de aanwezigheid van oma elke hulp overbodig zou maken en zou voorkomen dat er zich crisissituaties zullen voordoen, is speculatief en onzeker van aard en kan daarom niet worden gevolgd. Ook de stelling van eiser dat zijn zoon momenteel op een wachtlijst staat bij [locatie] voor begeleiding voor zijn autisme maakt niet dat de zorg momenteel als onvoldoende moet worden beoordeeld en de aanwezigheid van eisers moeder daarom noodzakelijk moet worden geacht.
15. De minister heeft verder naar het oordeel van de rechtbank ten nadele van eiser, zijn gezin en zijn moeder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat de moeder van eiser, los van het feit dat eiser en zijn gezin in Nederland wonen, geen binding heeft met Nederland. Ook heeft de minister het economisch belang in hun nadeel mogen meewegen. Eiser en zijn echtgenote voorzien niet in hun eigen onderhoud. Aannemelijk is dat eisers moeder na haar komst naar Nederland (deels) ook ten laste zal komen van de algemene middelen. De stelling van eiser dat hij en zijn echtgenote eerst zodra zijn moeder in Nederland is, kunnen gaan werken en inburgeren is speculatief en onzeker van aard. De minister heeft hiermee daarom geen rekening hoeven te houden.vii
16. De minister heeft bij de afweging van het persoonlijk belang van eiser, zijn gezin en zijn moeder bij het uitoefenen van gezinsleven in Nederland tegenover het algemeen belang van de staat dat is gediend bij een restrictief toelatingsbeleid dan ook niet ten onrechte aan het belang van de Nederlandse staat een zwaarder gewicht toegekend. Hoewel het voorstelbaar is dat dit voor eiser anders voelt, bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat de minister geen “fair balance” heeft gevonden. De beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
ii Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
iii Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, overweging 3.
iv Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, overweging 5.3.
v Vreemdelingencirculaire 2000 B7/3.8.2 en 3.8.3.
vi Overeenkomstig Werkinstructie (WI) 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM,
p. 10.
vii Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1916, overweging 2.5.