ECLI:NL:RBDHA:2025:967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
25.614 en 25.616
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvragen en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 25.614 en 25.616, waarbij eisers, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 24 juli 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Gezien de gegrondheid van de beroepen heeft de rechtbank besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de minister van Asiel en Migratie opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eisers zijn vastgesteld op € 453,50, waarbij de rechtbank oordeelt dat er sprake is van samenhang in de aanvragen van eisers, die partners zijn en op dezelfde dag hun aanvragen hebben ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.614 en 25.616

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van eisers tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvragen van 24 juli 2023.
2. Omdat de beroepen kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
4. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend, zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken, nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
5. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, van de Vw is de termijn met negen maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken, dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. De beroepen zijn daarom kennelijk gegrond.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie hierover (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de minister alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen. Dat betekent dat de minister binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvragen bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de minister. Daarbij geldt een maximum van
€ 7.500,-.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn kennelijk gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen, de minister zestien weken de tijd krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister een dwangsom wordt opgelegd.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de minister slechts éénmaal een veroordeling in de proceskosten verbeurt omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen. In het geval van eisers is er sprake van aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn eisers partners van elkaar. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op de aanvragen die genomen moet worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op binnen zestien weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers gezamenlijk een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.