2.1.Ten aanzien van de lichte gronden voert eiser het volgende aan. De minister heeft de grond 4c niet onderbouwd. Eiser geeft aan dat hij bij een vriend in Duitsland woont. Door de minister is verder niet onderbouwd waarom de verdenking van of de veroordeling voor het plegen van identiteitsfraude tot een onttrekkingsrisico zou leiden.
3. De rechtbank overweegt dat een risico op onttrekking aan het toezicht als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in beginsel kan worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) op de vreemdeling van toepassing zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister ten aanzien van de zware gronden kan volstaan met een toelichting op de feitelijke juistheid, maar dat bij de lichte gronden een nadere toelichting op het onttrekkingsrisico noodzakelijk is.
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij op 14 juli 2024 gedetineerd was en zich daarom niet kon melden bij de autoriteiten. Ook ten tijde van de aanhouding op 14 juli 2024 heeft eiser immers kunnen aangeven asiel te willen aanvragen. Niet is gebleken dat hij dit heeft gedaan of dat hij onderweg was om zich bij de autoriteiten te melden. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat eiser met een paspoort de Europese Unie is ingereisd, maar dat hij geen pogingen heeft ondernomen om een nieuw paspoort te verkrijgen. De minister wijst er tevens op dat eiser andere persoonsgegevens heeft doorgegeven in Duitsland. Hieruit blijkt de feitelijke juistheid van de grond dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Verder heeft de minister in het besluit reeds voldoende gemotiveerd dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vervalst document, door te wijzen op eisers strafrechtelijke veroordeling daarvoor. Ter verdere onderbouwing heeft de minister in beroep een uittreksel justitiële documentatie overgelegd, waaruit de veroordeling voor het plegen van identiteitsfraude blijkt. De rechtbank volgt de minister tot slot in de motivering dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat hij asiel wil aanvragen in Duitsland en dat hij niet terug wil naar Ghana, waardoor eiser te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan terugkeer naar Ghana.
5. Ten aanzien van de lichte gronden overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet staat ingeschreven in het GBA en dat hij zich hierdoor aan het toezicht onttrekt en de voorbereidingen van het vertrek belemmert. De enkele stelling van eiser dat hij bij een vriend in Duitsland woont, maakt niet dat van een vaste woon- of verblijfplaats kan worden uitgegaan. Tot slot heeft de minister ook deugdelijk gemotiveerd dat de veroordeling voor identiteitsfraude laat zien dat eiser de Nederlandse rechtsregels en verplichtingen niet naleeft. Door de identiteitsfraude is niet vast te stellen wat eisers identiteit en nationaliteit is. De minister concludeert dat daarom niet valt in te zien dat eiser de verplichtingen ten aanzien van de medewerking aan zijn voorbereiding en uitzetting wel zal nakomen en dus wordt een onttrekkingsrisico aangenomen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom deze motivering niet afdoende is. Eisers betwisting van de zware en lichte gronden leidt dan ook niet tot de conclusie dat het onttrekkingsrisico ontbreekt. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minister niet verplicht was eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden.
6. Eiser voert aan dat de minister niet gemotiveerd heeft waarom een inreisverbod voor de maximale duur van twee jaar is opgelegd. Eiser wijst op artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn en stelt dat er in zijn geval niet is gekeken naar alle relevante individuele omstandigheden. Daarbij wijst eiser op zijn seksuele geaardheid. Hierdoor loopt hij gevaar in Ghana. Om die reden wil eiser asiel aanvragen in Duitsland.
7. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw was de minister gehouden een inreisverbod uit te vaardigen tegen eiser, aangezien aan eiser een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn is opgelegd. Dit is slechts anders indien bijzondere individuele omstandigheden aanleiding geven om hiervan af te zien als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw. De minister heeft eisers verklaringen en zienswijze bij de beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om hiervan af te zien.
8. Met betrekking tot de duur van het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft op 15 juni 2012geoordeeld dat het de minister op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb is toegestaan een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen, behoudens het geval dat zich omstandigheden als bedoeld in het tweede tot het zesde lid van dat artikel dan wel bijzondere individuele omstandigheden voordoen. In eisers geval doen zich die omstandigheden niet voor. Zoals reeds overwogen onder 7, is de rechtbank van oordeel dat de minister de individuele omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de beoordeling. Door eiser is verder onvoldoende onderbouwd welke omstandigheden niet zouden zijn meegewogen door de minister dan wel waarom deze omstandigheden ertoe zouden moeten leiden dat er een inreisverbod voor kortere duur zou moeten worden opgelegd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.