ECLI:NL:RBDHA:2025:9673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL24.32721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiser met risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd aan eiser door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die gedetineerd was in JC Schiphol en PI Ter Apel, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin werd gesteld dat er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft op 27 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat het risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, onder andere omdat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en gebruik heeft gemaakt van vervalste documenten. Eiser betwist de gronden van het besluit en stelt dat hij vrijwillig naar Duitsland wil vertrekken om daar asiel aan te vragen. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, en dat hij niet heeft aangetoond dat hij de verplichtingen tot terugkeer zal nakomen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister niet verplicht was om eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden. Tevens wordt het inreisverbod voor de duur van twee jaar gehandhaafd, omdat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die aanleiding geven om hiervan af te wijken. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.32721

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.R. den Toonder),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. P. Loyenga).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit met onmiddellijke vertrekplicht en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Terugkeerbesluit
1. In het terugkeerbesluit heeft de minister vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan de verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. Eiser betwist de aan het besluit ten grondslag liggende zware en lichte gronden en stelt dat geen sprake is van een risico op onttrekking. Ten aanzien van de zware gronden voert eiser het volgende aan. Eiser stelt sinds 14 juli 2024 gedetineerd te zijn in JC Schiphol en daarna in PI Ter Apel, waardoor het voor hem niet mogelijk was om de autoriteiten anderszins van zijn verblijf in Nederland op de hoogte te stellen. Eiser stelt verder dat hij weliswaar geen papieren heeft, maar hij heeft wel zijn juiste persoonsgegevens bij de autoriteiten opgegeven. Daarom kan er op basis van deze grond geen onttrekkingsrisico worden aangenomen. De minister heeft daarnaast niet onderbouwd dat eiser gebruik heeft gemaakt van vervalste documenten, waardoor niet kan worden gecontroleerd of dit feitelijk juist is. Op basis van de toelichting bij deze grond kan evenmin een onttrekkingsrisico worden aangenomen. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat hij vrijwillig wil vertrekken naar Duitsland, zodat hij daar asiel kan aanvragen of een aanvraag tot verblijf kan indienen. Aan eiser kan dan ook niet worden tegengeworpen dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
2.1.
Ten aanzien van de lichte gronden voert eiser het volgende aan. De minister heeft de grond 4c niet onderbouwd. Eiser geeft aan dat hij bij een vriend in Duitsland woont. Door de minister is verder niet onderbouwd waarom de verdenking van of de veroordeling voor het plegen van identiteitsfraude tot een onttrekkingsrisico zou leiden.
3. De rechtbank overweegt dat een risico op onttrekking aan het toezicht als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in beginsel kan worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) op de vreemdeling van toepassing zijn. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister ten aanzien van de zware gronden kan volstaan met een toelichting op de feitelijke juistheid, maar dat bij de lichte gronden een nadere toelichting op het onttrekkingsrisico noodzakelijk is. [1]
4. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat hij op 14 juli 2024 gedetineerd was en zich daarom niet kon melden bij de autoriteiten. Ook ten tijde van de aanhouding op 14 juli 2024 heeft eiser immers kunnen aangeven asiel te willen aanvragen. Niet is gebleken dat hij dit heeft gedaan of dat hij onderweg was om zich bij de autoriteiten te melden. De minister heeft er verder terecht op gewezen dat eiser met een paspoort de Europese Unie is ingereisd, maar dat hij geen pogingen heeft ondernomen om een nieuw paspoort te verkrijgen. De minister wijst er tevens op dat eiser andere persoonsgegevens heeft doorgegeven in Duitsland. Hieruit blijkt de feitelijke juistheid van de grond dat eiser niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Verder heeft de minister in het besluit reeds voldoende gemotiveerd dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vervalst document, door te wijzen op eisers strafrechtelijke veroordeling daarvoor. Ter verdere onderbouwing heeft de minister in beroep een uittreksel justitiële documentatie overgelegd, waaruit de veroordeling voor het plegen van identiteitsfraude blijkt. De rechtbank volgt de minister tot slot in de motivering dat eiser tijdens het gehoor heeft aangegeven dat hij asiel wil aanvragen in Duitsland en dat hij niet terug wil naar Ghana, waardoor eiser te kennen heeft gegeven niet mee te willen werken aan terugkeer naar Ghana.
5. Ten aanzien van de lichte gronden overweegt de rechtbank als volgt. De minister heeft terecht tegengeworpen dat eiser niet staat ingeschreven in het GBA en dat hij zich hierdoor aan het toezicht onttrekt en de voorbereidingen van het vertrek belemmert. De enkele stelling van eiser dat hij bij een vriend in Duitsland woont, maakt niet dat van een vaste woon- of verblijfplaats kan worden uitgegaan. Tot slot heeft de minister ook deugdelijk gemotiveerd dat de veroordeling voor identiteitsfraude laat zien dat eiser de Nederlandse rechtsregels en verplichtingen niet naleeft. Door de identiteitsfraude is niet vast te stellen wat eisers identiteit en nationaliteit is. De minister concludeert dat daarom niet valt in te zien dat eiser de verplichtingen ten aanzien van de medewerking aan zijn voorbereiding en uitzetting wel zal nakomen en dus wordt een onttrekkingsrisico aangenomen. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom deze motivering niet afdoende is. Eisers betwisting van de zware en lichte gronden leidt dan ook niet tot de conclusie dat het onttrekkingsrisico ontbreekt. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minister niet verplicht was eiser een termijn voor vrijwillig vertrek te bieden.
Inreisverbod
6. Eiser voert aan dat de minister niet gemotiveerd heeft waarom een inreisverbod voor de maximale duur van twee jaar is opgelegd. Eiser wijst op artikel 11 van de Terugkeerrichtlijn en stelt dat er in zijn geval niet is gekeken naar alle relevante individuele omstandigheden. Daarbij wijst eiser op zijn seksuele geaardheid. Hierdoor loopt hij gevaar in Ghana. Om die reden wil eiser asiel aanvragen in Duitsland.
7. Gelet op artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw was de minister gehouden een inreisverbod uit te vaardigen tegen eiser, aangezien aan eiser een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrektermijn is opgelegd. Dit is slechts anders indien bijzondere individuele omstandigheden aanleiding geven om hiervan af te zien als bedoeld in artikel 66a, achtste lid, van de Vw. De minister heeft eisers verklaringen en zienswijze bij de beoordeling betrokken en voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om hiervan af te zien.
8. Met betrekking tot de duur van het inreisverbod overweegt de rechtbank als volgt. De Afdeling heeft op 15 juni 2012 [2] geoordeeld dat het de minister op grond van artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb is toegestaan een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen, behoudens het geval dat zich omstandigheden als bedoeld in het tweede tot het zesde lid van dat artikel dan wel bijzondere individuele omstandigheden voordoen. In eisers geval doen zich die omstandigheden niet voor. Zoals reeds overwogen onder 7, is de rechtbank van oordeel dat de minister de individuele omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken bij de beoordeling. Door eiser is verder onvoldoende onderbouwd welke omstandigheden niet zouden zijn meegewogen door de minister dan wel waarom deze omstandigheden ertoe zouden moeten leiden dat er een inreisverbod voor kortere duur zou moeten worden opgelegd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling ECLI:NL:RVS:2020:829 en artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw in samenhang gelezen met artikel 6.1 van het Vb.