In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 juni 2025, gaat het om een beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van 6 januari 2024. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld. De rechtbank constateert dat de minister uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen, maar deze termijn is verstreken. Eiser heeft de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar dit verzoek is genegeerd, waarna eiser beroep heeft ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond is. De minister wordt opgedragen om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’. Dit houdt in dat de minister binnen zestien weken na de bekendmaking van de uitspraak een besluit moet nemen. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de minister de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt de minister op om binnen de gestelde termijn een besluit bekend te maken. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.