ECLI:NL:RBDHA:2025:9702

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22836 en NL25.23115
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren en nieuwe maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan op 2 juni 2025 in de beroepen van eiser, een Egyptische nationaliteit houder, tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser had op 7 april 2025 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep had ingesteld. De minister heeft op 21 mei 2025 de maatregel opgeheven en een nieuwe maatregel opgelegd. Eiser heeft ook tegen deze nieuwe maatregel beroep ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 30 mei 2025 behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring drie dagen te laat is omgezet, wat heeft geleid tot een onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze onrechtmatigheid doorwerkt in de beoordeling van de huidige maatregel van bewaring. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 1.500,00 toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 2.721,00, die door de minister moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen de maatregel van bewaring van 7 april 2025, maar wel tegen die van 21 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.22836 en NL25.23115

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Egyptische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. De minister heeft op 7 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. [2] Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.1.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. De minister heeft op 21 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven en aansluitend een nieuwe maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw opgelegd.
1.2.
Tegen deze nieuwe maatregel van bewaring heeft eiser ook beroep ingesteld en daarbij ook verzocht om schadevergoeding. [3]
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Boordeling door de rechtbank

Het beroep geregistreerd onder NL25.22836
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst in de uitspraak van 30 april 2025. [4] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van het onderzoek in de voorgaande zaak op 25 april 2025 rechtmatig is.
Omzetting van de maatregel van bewaring.
4. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring te laat is omgezet. Eiser heeft zijn beroep tegen de afwijzende asielbeschikking op 16 mei 2025 ingetrokken. De minister had de maatregel van bewaring daarom uiterlijk op 18 mei 2025 moeten omzetten. Doordat dit pas op 21 mei 2025 is gebeurd, heeft de maatregel drie dagen onrechtmatig voortgeduurd.
4.1.
De minister heeft op de zitting erkend dat de maatregel van bewaring drie dagen te laat is omgezet.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de maatregel van bewaring drie dagen te laat is omgezet. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de periode van drie dagen (19 mei 2025 tot en met 21 mei 2025) waarop eiser op de verkeerde grondslag in bewaring heeft gezeten. De rechtbank ziet geen aanleiding het voortduren van de maatregel van bewaring eerder dan 19 mei 2025 onrechtmatig te achten.
5. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep behoeven de overige gronden geen bespreking meer.
Het beroep geregistreerd onder NL25.23115
6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [5] heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
Doorwerking te late omzetting
7. Eiser betoogt dat de maatregel van bewaring van begin af aan onrechtmatig is. De te late omzetting van de vorige maatregel van bewaring is een dermate ernstige schending van eisers fundamentele rechten, dat de onrechtmatigheid van de vorige maatregel moet doorwerken in de huidige maatregel van bewaring. Daarbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 22 oktober 2024. [6] In de zaak van eiser is de vorige maatregel van bewaring drie dagen te laat omgezet, zoals de minister ook heeft erkend..
7.1.
De minister deelt het standpunt van eiser niet. De minister heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een ernstige schending van eisers fundamentele rechten, zodat de te late omzetting van de vorige maatregel geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de huidige maatregel van bewaring. De minister licht in dit verband toe dat de maatregel niet tijdig kon worden omgezet, vanwege de late melding op vrijdagavond en de omstandigheid dat de maatregel niet in het weekend kon worden omgezet.
7.2.
De beroepsgrond slaagt. Uit het onder 4.1. overwogene volgt dat de vorige maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd als gevolg waarvan eiser drie dagen zonder rechtstitel in bewaring is gehouden. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor sprake is van een ernstige schending van eisers fundamentele recht op vrijheid en is daarom met eiser van oordeel dat de vaststelling van deze onrechtmatigheid moet doorwerken in de beoordeling van de huidige maatregel van bewaring. [7] Het standpunt van de minister dat eiser het beroep tegen de afwijzende asielbeschikking kort voor het weekend heeft ingetrokken en in het weekend geen medewerkers beschikbaar zijn om de maatregel van bewaring te kunnen omzetten, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat in het weekend geen medewerkers beschikbaar zijn komt immers voor rekening en risico van de minister. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de minister op basis van de rechtspraak van de Afdeling [8] al een termijn van twee kalenderdagen is gegund om een maatregel bij een grondslagwijziging tijdig om te zetten. Gelet op de relatieve eenvoud, waarmee de onrechtmatige bewaring van eiser na zijn asielaanvraag had kunnen worden voorkomen [9] , is de rechtbank van oordeel dat de huidige maatregel van bewaring van 21 mei 2025 vanaf het begin onrechtmatig is en beveelt zij daarom de opheffing van deze maatregel van bewaring met ingang van vandaag. Het beroep is gegrond.
8. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank ziet aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen (19 mei 2025 tot en met 2 juni 2025) onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van bewaring, van 15 x € 100,00 (verblijf detentiecentrum) = € 1.500,00.
10. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,00 (2 punten voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,00, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.721,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover het de maatregel van bewaring van 7 april 2025 betreft, staat geen rechtsmiddel open. Tegen deze uitspraak voor zover het de maatregel van bewaring van 21 mei 2025 betreft kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Dit beroep staat geregistreerd onder NL25.22836.
3.Dit beroep staat geregistreerd onder NL25.23115.
4.NL25.17329.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
7.Zie ook de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, ECLI:NL:RBDHA:2024:17168, r.o. 4.
8.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.