ECLI:NL:RBDHA:2025:9781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
23/8508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhavingsverzoek in verband met ontbreken natuurvergunning voor luchthaven Schiphol

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) en de minister voor Natuur en Stikstof, thans de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. MOB had een handhavingsverzoek ingediend omdat zij vreesde dat de Wet natuurbescherming (Wnb) zou worden overtreden door de Royal Schiphol Group N.V. (RSG), die niet over een natuurvergunning beschikte voor het aantal vliegtuigbewegingen dat op Schiphol plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat het beroep van MOB ongegrond was, omdat ten tijde van het besluit op bezwaar een natuurvergunning was verleend aan RSG. De rechtbank behandelde het beroep op zitting op 19 november 2024, waarbij de gemachtigden van alle betrokken partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding meer was, omdat de verleende natuurvergunning de situatie had gelegaliseerd. MOB's argumenten dat de natuurvergunning onrechtmatig was en dat er geen concreet zicht op legalisatie was, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank benadrukte dat de natuurvergunning van kracht was ten tijde van het bestreden besluit, waardoor handhavend optreden niet meer mogelijk was. De uitspraak bevestigde dat het beroep ongegrond was en dat MOB geen griffierecht terugkreeg of proceskosten vergoed kreeg.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8508

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., gevestigd te Nijmegen, (MOB)

(gemachtigde: [naam] ),
en
de minister voor Natuur en Stikstof (thans: de staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur), verweerder
(gemachtigde: mr. R.D. Reinders).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Royal Schiphol Group N.V., gevestigd te Schiphol (RSG)
(gemachtigde: mr. J.E. van Uden en mr. A.A. Kleinhout).

Samenvatting

Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van MOB om (preventief) handhavend op te treden ten aanzien van luchthaven Schiphol. MOB vreest dat de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden overtreden omdat op Schiphol meer vliegtuigbewegingen plaatsvinden dan zijn toegestaan in de referentiesituatie, terwijl RSG niet over een natuurvergunning beschikt.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

1. Verweerder heeft het handhavingsverzoek bij besluit van 16 maart 2023 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 oktober 2023 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van MOB ongegrond verklaard.
1.1.
MOB heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van MOB, de gemachtigde van de staatssecretaris en de gemachtigden van RSG.
1.3.
Het beroep is op zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen tegen de natuurvergunning van RSG (SGR 23/7413, 23/8122, 23/8219 en 24/722). In die procedure heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat op 4 juni 2025 uitspraak zal worden gedaan. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien ook in deze procedure de uitspraakdatum te bepalen op 4 juni 2025.

Beoordeling door de rechtbank

Het primaire besluit en het bestreden besluit
2. Verweerder heeft het handhavingsverzoek met het primaire besluit afgewezen. Volgens verweerder was ten tijde van het primaire besluit sprake van een overtreding, omdat RSG niet beschikte over de vereiste natuurvergunning voor de exploitatie van luchthaven Schiphol. Tot een aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen bestond volgens verweerder echter concreet zicht op legalisatie van deze overtreding, omdat voor dit aantal vliegtuigbewegingen inmiddels een natuurvergunning was aangevraagd en een ontwerpvergunning ter inzage had gelegen. Voor zover sprake was van een dreigende overschrijding van het aantal van 440.000 vliegtuigbewegingen in het gebruiksjaar 2023, heeft verweerder benadrukt dat hij eraan hecht dat het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol wordt gereduceerd tot 440.000. Preventief handhavend optreden tegen een dreigende overschrijding van dit aantal vliegtuigbewegingen achtte verweerder echter onevenredig. Volgens verweerder diende RSG een redelijke overgangsperiode gegund te worden om te komen tot 440.000 vliegtuigbewegingen. Verweerder heeft hierbij betrokken dat ook bij meer dan 440.000 vliegtuigbewegingen naar verwachting geen significante effecten plaatsvinden op Natura 2000-gebieden.
2.1.
In het bestreden besluit is verweerder gebleven bij de afwijzing van het handhavingsverzoek. In aanvulling op het primaire besluit, heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat op 26 september 2023 een natuurvergunning aan RSG is verleend. De situatie is daarmee volgens verweerder gelegaliseerd.
De standpunten van partijen
3. MOB betoogt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat inmiddels sprake is van een legale situatie. Volgens MOB is de natuurvergunning die aan RSG is verleend onrechtmatig. Bovendien bevat deze vergunning een voorschrift 38 waaruit volgt dat de vergunning pas gebruikt mag worden nadat de bedrijfsactiviteiten van de ondernemingen waarmee extern is gesaldeerd om de stikstofeffecten van luchthaven Schiphol te mitigeren, definitief zijn beëindigd. Volgens MOB is aan dit voorschrift niet voldaan, nu de vergunningen van deze ondernemingen nog niet definitief zijn ingetrokken.
MOB betoogt verder dat verweerder eerder ten onrechte heeft aangenomen dat sprake was van concreet zicht op legalisatie. Volgens MOB was dit concreet zicht er niet, gelet op de lange duur van de procedure om de natuurvergunning te verlenen. Bovendien heeft verweerder volgens MOB miskend dat concreet zicht op legalisatie zich niet voordoet als – zoals in dit geval – mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn om het project te kunnen vergunnen.
4. Verweerder en RSG hebben ongegrondverklaring van het beroep bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
5. Vast staat dat aan RSG voorafgaand aan het bestreden besluit een natuurvergunning is verleend. De rechtbank geeft in deze procedure geen oordeel over de rechtmatigheid van die natuurvergunning en de hieraan verbonden voorschriften. Dit oordeel wordt gegeven in de uitspraak van heden over de beroepen die zijn ingesteld tegen die vergunning.
5.1.
De verleende natuurvergunning heeft betrekking op een jaarlijks aantal van 500.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer op luchthaven Schiphol, tot het moment waarop het voor Schiphol geldende luchthavenverkeerbesluit (LVB) wordt gewijzigd. Vanaf dat moment zal de natuurvergunning gelden voor 440.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer per jaar, of zoveel meer als wordt toegestaan in het LVB tot een maximum van 500.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer per jaar. Met het verlenen van deze natuurvergunning, is de situatie waartegen volgens MOB handhavend moet worden opgetreden gelegaliseerd. Ten tijde van het bestreden besluit was er daarom geen sprake meer van een overtreding, zodat verweerder op dat moment niet bevoegd was om het door MOB gewenste handhavingsbesluit te nemen.
5.2.
De rechtbank volgt MOB niet in haar betoog dat RSG ten tijde van het bestreden besluit nog geen gebruik mocht maken van de natuurvergunning. Om de stikstofdepositie als gevolg van de exploitatie van luchthaven Schiphol te mitigeren, wordt in de natuurvergunning onder meer extern gesaldeerd met negen agrarische ondernemingen. Dit houdt in dat de stikstofuitstoot van deze agrarische ondernemingen wordt weggenomen om stikstofruimte te creëren voor de exploitatie van luchthaven Schiphol. Voorschrift 38 van de natuurvergunning schrijft voor dat van de natuurvergunning uitsluitend gebruik gemaakt kan worden, indien de (saldogevende) activiteiten van de saldogevers zijn beëindigd en beëindigd blijven. Verweerder – hierin gesteund door RSG – heeft onweersproken toegelicht dat de bedrijfsactiviteiten van de saldogevers feitelijk zijn gestaakt en dat het gestaakt blijven hiervan is geborgd doordat met de ondernemingen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten. Daarmee wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan voorschrift 38 van de natuurvergunning. Anders dan MOB heeft aangevoerd, volgt uit voorschrift 38 van de natuurvergunning niet dat hieraan pas voldaan wordt als de natuurvergunningen van de saldogevende bedrijven zijn ingetrokken. De tekst van voorschrift 38 biedt hiervoor geen aanknopingspunten.
5.3.
Wat MOB voor het overige heeft aangevoerd betreft de vraag of verweerder ten tijde van het primaire besluit – voorafgaand aan het verlenen van de natuurvergunning – terecht concreet zicht op legalisatie heeft aangenomen. Nu ten tijde van het bestreden besluit de natuurvergunning was verleend en de geconstateerde overtreding daarmee was opgeheven, behoeft dit betoog geen bespreking.
6. Dat de rechtbank bij uitspraak van heden de natuurvergunning van RSG heeft vernietigd, leidt niet tot een ander oordeel. Op grond van artikel 8:72, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt de vernietiging van een besluit vernietiging van de rechtsgevolgen van dat besluit mee. Een besluit zoals dat in deze procedure voorligt, is echter niet aan te merken als een rechtsgevolg van de vernietigde natuurvergunning. Dat betekent dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt op de enkele grond dat de onderliggende natuurvergunning inmiddels is vernietigd. [1] Ten tijde van het bestreden besluit was de natuurvergunning van kracht, zodat verweerder zich destijds terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet langer sprake was van een overtreding waartegen handhavend kon worden opgetreden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. MOB krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. J. Schaaf en mr. S.H. van den Ende, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Wesselo, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2025.
griffiers
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1126.