ECLI:NL:RBDHA:2025:9926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 25/3023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor het fokken en houden van honden in strijd met omgevingsplan

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, die hun perceel gebruiken voor het fokken en houden van honden, hebben bezwaar gemaakt tegen een opgelegde last onder bestuursdwang door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop. Deze last is opgelegd omdat het houden van honden in strijd is met het geldende omgevingsplan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 mei 2025 behandeld, waarbij zowel verzoekers als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen concreet zicht op legalisatie is, omdat verzoekers geen aanvraag voor een omgevingsvergunning hebben ingediend. De voorzieningenrechter erkent het spoedeisend belang van de situatie, maar wijst erop dat handhaving in het algemeen belang is. Uiteindelijk wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de begunstigingstermijn met zes weken wordt verlengd, zodat verzoekers de tijd krijgen om aan de last te voldoen. Verweerder moet het griffierecht aan verzoekers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/3023

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Eck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening te treffen tegen de opgelegde last onder bestuursdwang. Deze last onder bestuursdwang is opgelegd omdat verzoekers hun perceel gebruiken ten behoeve van het fokken en houden van honden, terwijl dit op basis van het ter plaatse geldende omgevingsplan niet is toegestaan.
1.1.
Met het besluit van 18 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de last onder bestuursdwang aan verzoekers opgelegd. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Verzoekers exploiteren een melkvee- en schapenhouderij op het perceel [perceel 1] te [plaats] . Op dit perceel zijn meerdere keren grote aantallen honden aangetroffen, terwijl het houden en fokken van honden volgens verweerder niet is toegestaan op het perceel.
3.1.
Verweerder heeft eerder een last onder dwangsom opgelegd, omdat tijdens een controle is geconstateerd dat een van de gebouwen op het perceel en het omliggende terrein werden gebruikt voor het houden en fokken van honden. Tijdens deze controle waren er ongeveer 35 volwassen honden en 43 puppy’s aanwezig op het perceel. Deze opgelegde dwangsom is verbeurd.
3.2.
Op 14 januari 2025 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het perceel [perceel 2] – dat ook in eigendom is van verzoekers - bezocht. De NVWA heeft zowel in een bijgebouw als in de kelder van een de bedrijfswoningen honden aangetroffen. De puppy’s in de kelder zijn in beslaggenomen.
3.3.
Naar aanleiding van het controlebezoek van de NVWA op het perceel [perceel 2] heeft verweerder op 2 april 2025 opnieuw een controle uitgevoerd op het perceel [perceel 1] . Verweerder heeft daarbij het volgende vastgesteld:
-in de buitenlucht verbleven circa 11 kleine honden binnen een omheining;
-in een agrarische schuur verbleven circa 31 honden;
-in een andere agrarische schuur verbleven tevens tientallen honden;
-in een bench in de buitenlucht verbleven 4 grotere honden.
3.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat zowel het bedrijfsmatig als het hobbymatig houden en fokken van honden in strijd is met het ter plaatse geldende omgevingsplan ‘Landelijk gebied Nieuwkoop, 1e herziening’ en meer specifiek met de bestemming ‘Agrarisch’. Daarom heeft verweerder met het bestreden besluit verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd. Verzoekers moeten binnen twee weken na verzending van het bestreden besluit de overtredingen beëindigen en beëindigd houden. Dit kan door de honden te verwijderen, en verwijderd te houden, uit de agrarische bedrijfsgebouwen. Daarnaast moet het verblijf van de overige honden in de buitenlucht op het perceel ook beëindigd worden en beëindigd blijven. Twee erfhonden mogen in de buitenlucht op het perceel verblijven.
3.5.
Verweerder heeft aangegeven dat hij tot de uitspraak in deze procedure niet zal controleren of aan de last onder bestuursdwang is voldaan.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter acht het spoedeisend belang voldoende gegeven gelet op het belang van rust en regelmaat voor de honden. Het (mogelijke meerdere keren) op korte termijn verplaatsen van een groot aantal honden, acht de voorzieningenrechter niet wenselijk in het belang van het welzijn van de honden.
Het betoog van verzoekers
5. Verzoekers stellen dat het houden en fokken van honden niet in strijd is met het ter plaatse geldende omgevingsplan. Daarnaast stellen verzoekers dat een ‘allesomvattende omgevingsvergunning’ is aangevraagd. Op grond van die omgevingsvergunning kan een dierenpension worden opgericht op het perceel. Volgens verzoekers is daarom sprake van concreet zicht op legalisatie en had verweerder geen last onder bestuursdwang mogen opleggen. Verzoekers betogen verder dat zij met de gemeente hebben afgesproken dat het aantal honden op het perceel wordt teruggebracht naar 15 kleine honden en 5 grote honden. Verzoekers vinden dat zij hieraan het vertrouwen hebben kunnen ontlenen dat er niet handhavend zou worden opgetreden. Tot slot betogen verzoekers dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Volgens verzoekers kunnen alle problemen worden opgelost als de begunstigingstermijn met 5 maanden tot maximaal een jaar wordt verlengd.
Toetsingskader
6. Ingevolge artikel 3.1, onder a en c, van de planregels zijn de gronden binnen de bestemming “Agrarisch” bestemd voor: de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsuitoefening, tenzij een bedrijfswoning ter plaatse is uitgesloten volgens deze regels.
6.1.
Artikel 1.41 van de planregels definieert een grondgebonden agrarisch bedrijf als volgt: Een agrarisch bedrijf dat voor de bedrijfsvoering in overwegende mate afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond welke tot dat bedrijf behoort zoals een akkerbouwbedrijf en een grondgebonden veehouderij, met uitzondering van glastuinbouw, sierteelt, fruit- en boomteelt en bosbouw.
Is sprake van een overtreding?
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat het perceel is bestemd voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Dit is een bedrijf dat voor de bedrijfsvoering in overwegende mate afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond van het perceel. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat het bedrijfsmatig houden en fokken van honden niet in overwegende mate afhankelijk is van het producerend vermogen van de grond. Dit betekent dat dit niet is toegestaan op het perceel. Dat verzoekers af en toe zelf producten verbouwen op het perceel om te voeren aan de honden, leidt niet tot een ander oordeel. Dit maakt immers niet dat verzoekers voor het bedrijfsmatig houden en fokken van de honden in overwegende mate afhankelijk zijn van de grond van het perceel, aangezien zij de hondenvoeding ook ergens anders vandaan (kunnen) halen.
7.1.
Voor zover verzoekers betogen dat zij de honden hobbymatig houden en fokken, overweegt de voorzieningenrechter dat het hobbymatig houden en fokken van honden op grond van de planregels niet is toegestaan in bedrijfsgebouwen van een agrarisch bedrijf.
7.2.
Ten aanzien van de honden die hobbymatig worden gehouden in de woning van verzoekers overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de opgelegde last onder bestuursdwang niet ziet op deze honden.
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding.
Beginselplicht tot handhaving
8. Op grond van vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Bij de vraag of van handhavend optreden mag worden afgezien, moet worden beoordeeld of handhavend optreden onevenredig is. Bij handhavingsbesluiten geldt bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). [1] Dit betekent dat de bestuursrechter toetst of het besluit geschikt en noodzakelijk is, en daarna of het besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. Of deze drie elementen aan bod komen, hangt af van de aangevoerde beroepsgronden. Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is. Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
Is sprake van concreet zicht op legalisatie?
9. Verzoekers betogen dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, omdat zij een ‘allesomvattende omgevingsvergunning’ hebben aangevraagd. Volgens verzoekers wordt met die aanvraag ook een dierenpension vergund.
9.1.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat alleen een aanvraag om een milieuvergunning is ingediend en dat verzoekers geen aanvraag om een omgevingsvergunning om af te wijken van het omgevingsplan hebben ingediend. Nu geen sprake is van een ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van concreet zicht op legalisatie. De voorzieningenrechter neemt daarbij ook in aanmerking dat verweerder heeft aangegeven dat hij bij een eventuele aanvraag om een omgevingsvergunning niet bereid is om mee te werken aan het afwijken van het omgevingsplan.
Is sprake van bijzondere omstandigheden?
10. Verzoekers betogen dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Volgens verzoekers heeft verweerder met het bestreden besluit het vertrouwensbeginsel geschonden, omdat tijdens het controlebezoek van 2 april 2025 afspraken zijn gemaakt tussen partijen over het aantal honden dat mag blijven op het perceel. Verzoekers hebben op 8 april 2025 een brief opgesteld met de afspraken die volgens hen gemaakt zijn tijdens het controlebezoek. Zo zouden verzoekers 20 honden – waarvan 5 erfhonden – op het perceel mogen houden en zouden de honden niet gesteriliseerd hoeven te worden.
10.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen gesprekken hebben plaatsgevonden tijdens het controlebezoek. De betrokken toezichthouder heeft daarvan een verslag overgelegd waarin staat wat volgens hem is besproken en afgesproken. Hierin staat onder meer dat verzoekers 10 honden en 4 erfhonden mogen houden, dat de 10 te behouden honden moeten worden gesteriliseerd of gecastreerd en dat dit moet zijn gedaan voordat de last onder bestuursdwang wordt uitgevoerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit afwijkt van wat volgens verzoekers is afgesproken.
10.2.
Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De welbewuste standpuntbepaling zal doorgaans in een schriftelijk stuk zijn vastgelegd. Ook zonder schriftelijk stuk kan de uitlating en/of gedraging aannemelijk zijn, waarbij van belang kan zijn dat het bestuursorgaan de gestelde uitlating en/of gedraging niet of onvoldoende betwist.
10.3.
Dit betekent dat verzoekers aannemelijk moeten maken dat zou zijn toegezegd dat zij in totaal 20 honden mogen houden en dat deze niet gesteriliseerd of gecastreerd hoefden te worden. Daar zijn verzoekers niet in geslaagd. Verzoekers hebben alleen zelf verklaard dat dit zou zijn toegezegd, maar hebben dit niet onderbouwd met een stuk waarin deze toezeggingen zouden zijn vastgelegd. Verweerder betwist bovendien dat dit is toegezegd. Verweerder heeft verder toegelicht dat er tijdens het controlebezoek nog geen definitieve afspraken zijn gemaakt en dat de verdere detaillering nog moest worden besproken. Verzoekers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat er tijdens het controlebezoek al definitieve afspraken zouden zijn gemaakt.
Lengte van de begunstigingstermijn
11. Tot slot betogen verzoekers dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Volgens verzoekers kunnen alle problemen opgelost worden als de begunstigingstermijn wordt verlengd. Verzoekers willen de honden bij gezinnen onderbrengen in plaats van in de opvang. Het opvangen van de honden brengt hoge kosten met zich en zij kunnen dit niet betalen.
11.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder niet bereid is om de begunstigingstermijn te verlengen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in het verleden verschillende overtredingen zijn geconstateerd en dat er al vaker termijnen zijn verstreken. Verweerder heeft daarom geen vertrouwen meer dat verzoekers daadwerkelijk actie zullen ondernemen om de honden onder te brengen bij gezinnen.
11.2.
De voorzieningenrechter begrijpt het belang van verzoekers om meer tijd te krijgen om aan de last te voldoen. Het is voorstelbaar dat het plaatsen van de honden in de opvang tot hoge kosten zal leiden en daarmee mogelijk ook tot grote financiële problemen bij verzoekers. Het plaatsen van de honden bij gezinnen zou daarom een betere oplossing zijn. De voorzieningenrechter begrijpt echter ook dat verweerder geen vertrouwen meer heeft in verzoekers, omdat zij al meerdere keren termijnen hebben laten verstrijken en een eerdere last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter, alle belangen tegen elkaar afwegend, aanleiding om de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn met een periode van zes weken na de datum van deze uitspraak wordt verlengd. Dat betekent dat verzoekers zes weken extra de tijd krijgen om (een deel) van de honden bij gezinnen te plaatsen. De voorzieningenrechter kiest voor deze beperkte verlenging voor de begunstigingstermijn omdat hiermee enerzijds verzoekers nog een laatste kans krijgen om te laten zien dat zij willen meewerken en anderzijds de door verweerder gewenste voortgang in de zaak blijft zitten. Bovendien is ter zitting besproken dat de hoorzitting in de bezwaarfase waarschijnlijk binnen deze zes weken zal plaatsvinden. Dat betekent dat op die hoorzitting de balans kan worden opgemaakt met betrekking tot de vraag of verzoekers voortvarend aan de slag zijn gegaan en of daarmee mogelijk een deel van het vertrouwen bij verweerder is hersteld.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening zoals vermeld onder overweging 11.2. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijs het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn met een periode van zes weken na de datum van deze uitspraak wordt verlengd;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 194,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678.