13.3.Deze beroepsgrond slaagt ook.
14. De bestreden besluiten zijn onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank zal de bestreden besluiten daarom vernietigen en de minister opdragen opnieuw op de bezwaren van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank overweegt daarbij voorts nog het volgende.
15. De opdracht aan de minister om bij besluiten als de onderhavige de belangen van een kind in kaart te brengen, is vaak niet eenvoudig. De rechtbank heeft daar begrip voor nu het niet de primaire expertise van de minister is om belangen van kinderen vast te stellen. Toch is de minister tot een zorgvuldig onderzoek gehouden, omdat zij een besluit neemt dat ingrijpt in het familieleven van het kind. Op grond van artikel 6, tweede lid, van het IVRK dient de minister ook in de ruimst mogelijke mate de ontwikkeling van het kind te waarborgen. Indien de minister besluit dat de vader weg moet, betekent dit per definitie iets voor de ontwikkeling van [naam 1] .
16. Het onderzoek naar de belangen van het kind moet zorgvuldig gebeuren, door daartoe deskundig te achten personen. Hetzelfde geldt voor het horen van het kind. De rechtbank overweegt daarbij dat [naam 1] en zijn ouders een licht verstandelijke beperking hebben. Met dit gegeven dient rekening te worden gehouden bij het onderzoek naar de belangen van [naam 1] , als ook bij het horen van [naam 1] .
17. De rechtbank stelt vast dat de minister in het besluit heeft aangegeven dat het besluit in overeenstemming met de coördinator Belang van het Kind is genomen. De minister is niet ter zitting verschenen, zodat de rechtbank niet heeft kunnen vragen wat de expertise is van de coördinator Belang van het Kind. Gelet op de bevindingen van de rechtbank onder 11 tot en met 13 constateert de rechtbank evenwel dat afstemming met de coördinator Belang van het Kind in de onderhavige zaak niet tot een zorgvuldig besluit heeft geleid.
18. Nu de minister in de onderhavige zaak niet heeft laten zien over deskundigheid ter zake te beschikken, is de rechtbank van oordeel dat de minister de Raad voor de Kinderbescherming zal moeten inschakelen om het onderzoek naar de belangen van [naam 1] uit te voeren.
19. Het onderzoek zal zich in ieder geval moeten richten op de volgende aspecten:
de ontwikkeling en opvoedingsomgeving van [naam 1] ;
de ontwikkelbehoeftes van [naam 1] voor de toekomst;
de rol die eiser speelt in de ontwikkeling van [naam 1] ;
de verwachtingen ten aanzien van de opvoedingsomgeving, ontwikkelingsbehoeftes en ontwikkelkansen van [naam 1] als eiser geen verblijfsrecht krijgt;
de verwachtingen ten aanzien van dezelfde factoren als eiser wel een verblijfsrecht zou krijgen.
20. De Raad voor de Kinderbescherming zal, zoals zij gewoon is te doen, in dit onderzoek ook in gesprek gaan met [naam 1] en hem, in de bestuurlijke fase, op die manier de gelegenheid geven zijn stem te laten horen. De rechtbank is van oordeel dat de minister in beginsel niet is gehouden om daarenboven [naam 1] ook zelf nog uit te nodigen om hem de gelegenheid te geven zich te uiten. Het staat de minister uiteraard vrij om dat na het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming desgewenst wel te doen.
21. De minister zal de uitkomst van het onderzoek moeten betrekken bij de nieuw te nemen besluiten. Mocht het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming daartoe aanleiding geven, zal de minister ook opnieuw moeten kijken naar eisers aanvraag voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op grond van het arrest [arrest 1] .