ECLI:NL:RBDHA:2025:9962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.15071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser uit Gambia wegens onvoldoende onderbouwing van risico op ernstige schade en bescherming van privéleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Gambia, heeft op 1 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 28 maart 2025 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 23 april 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft verklaard dat hij gechanteerd werd door zijn tante en problemen had met de politie, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen bewijs is voor de gestelde mishandelingen door zijn geestelijk beperkte broers. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat de Gambiaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser op bescherming van zijn privéleven afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een beschermingswaardig privéleven in Nederland heeft opgebouwd, en de minister was niet verplicht om dit ambtshalve te beoordelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15071

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 april 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 28 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2025, samen met de zaak NL25.15072, op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser komt uit Gambia en behoort tot de Wolof-bevolkingsgroep. Eiser heeft Gambia verlaten omdat hij gechanteerd werd door zijn tante waardoor hij problemen kreeg met de politie en voor de rechter moest komen. Ook is eiser uit Gambia vertrokken omdat hij daardoor voor zijn twee geestelijk beperkte broers kan zorgen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst, en
problemen met de autoriteiten doordat eiser door zijn tante gechanteerd is.
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De minister heeft de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiser met de autoriteiten in het midden gelaten. [1] Eiser heeft deze vrees voor zijn tante niet aannemelijk gemaakt. Ook heeft eiser verklaard dat hem bij terugkeer naar Gambia niets zal overeenkomen. Hieruit concludeert de minister dat eiser persoonlijk niks te vrezen heeft. Ook blijkt niet dat eiser bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat eiser uit Gambia komt is onvoldoende om hem aan te merken als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Loopt eiser bij terugkeer naar Gambia een reëel risico op ernstige schade?
6. Eiser betoogt dat hij in Gambia risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Volgens eiser is hij belaagd en geslagen door zijn twee geestelijk beperkte broers. Zijn broers zijn gewelddadig en agressief. Het leven van eiser is niet zeker gezien het mogelijke gebruik van geweld door zijn broers. De minister stelt ten onrechte dat nu eiser niet daadwerkelijk is geslagen, geen sprake is van een voor hem levensbedreigende situatie. De minister heeft het nader gehoor onjuist gelezen nu eiser duidelijk en gedetailleerd verklaart over het geweld van zijn broers. De Gambiaanse politie is niet bereid eiser te helpen of hem te beschermen tegen zijn broers. Ook kan eiser zichzelf niet beschermen. Eiser kan niet lezen of schrijven en is daardoor niet in staat bij de Gambiaanse autoriteiten voor zijn rechten op te komen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het verleden fysiek door zijn twee geestelijk beperkte broers is mishandeld. Eiser heeft namelijk verklaard dat zijn broers hem niet sloegen. Volgens de verklaringen van eiser kunnen zijn twee broers agressief worden, waardoor eiser bij hen weg blijft. [2] De hoorambtenaar heeft in het nader gehoor eiser geconfronteerd met zijn verklaring uit het aanmeldgehoor waarin eiser verklaart dat hij met zijn broers moest vechten omdat ze hem allebei sloegen. [3] Eiser verklaart daarop in het nader gehoor dat als zijn broers boos werden en naar eiser uithaalden, eiser dit uit de weg ging. [4] Ook heeft eiser verklaard dat de politie zijn twee broers in bedwang moest houden. Eiser vond dat vervelend en heeft gevochten tegen de politie. [5] Verder verklaart eiser dat hij nooit is mishandeld door autoriteiten of anderen in zijn land. [6]
Daarnaast heeft eiser zijn betoog dat de Gambiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen op geen enkele wijze onderbouwd. Daar komt bij dat eiser heeft verklaard dat de politie ingreep als zijn twee broers boos of agressief werden. [7] Dat eiser niet kan lezen of schrijven en daardoor niet bij de Gambiaanse autoriteiten voor zichzelf op kan komen is eveneens niet onderbouwd. Gezien het voorgaande is niet gebleken dat eiser bij terugkeer naar Gambia terechtkomt in een situatie die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Bescherming van het privé leven
7. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende in het besluit heeft betrokken dat eiser in Nederland een eigen leven heeft opgebouwd en beschikt over werk. Afwijzing van zijn asielaanvraag leidt tot een schending van het recht op bescherming van het privéleven. [8]
7.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [9] volgt dat de minister niet verplicht is om een ambtshalve beoordeling in het kader van artikel 8 van het EVRM te maken. Als een vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, moet hij wel deugdelijk motiveren waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om die vreemdeling - onverminderd de artikelen 3.6 en 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) - ambtshalve krachtens artikel 3.6b, aanhef en onder c, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat eiser door middel van de zienswijze in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen. Eiser heeft hier ook gebruik van gemaakt, maar heeft daarin niet naar voren gebracht dat de minister moet ingaan op het opgebouwde privéleven van eiser in Nederland. Eiser heeft dit pas in beroep aangevoerd. Nu de minister niet verplicht is om ambtshalve te beoordelen of er beschermingswaardig privéleven bestaat, is er geen grond voor het oordeel dat in het besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
7.3.
De rechtbank overweegt verder dat de minister op de zitting terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser zijn gestelde beschermingswaardige privéleven op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij een eigen leven heeft en beschikt over werk. Ook heeft de minister op zitting terecht gesteld dat, als zou worden aangenomen dat er privéleven is, dit is opgebouwd tijdens zijn illegale verblijf hier in Nederland. Uit de Afdelingsuitspraak van 29 maart 2018 [10] volgt dat alleen onder uitzonderlijke omstandigheden een schending van het recht op privéleven bestaat als een vreemdeling diens privéleven geheel heeft opgebouwd tijdens illegaal verblijf. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in geval van eiser niet gebleken.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf C1/4.1, onder 5, van de Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Verslag nader gehoor, p. 18.
3.Verslag aanmeldgehoor, p. 11.
4.Verslag nader gehoor, p. 18.
5.Verslag nader gehoor, p. 5.
6.Verslag nader gehoor, p. 19.
7.Verslag nader gehoor, p. 18.
8.In de zin van artikel 8 van het EVRM.
9.ABRvS 16 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2369.
10.ABRvS 29 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1085, onder 3.1.