Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3 april 2012, bezwaar gemaakt.
3.Geschil
- of eiser kan worden aangemerkt als bestuurder van [A] B.V.;
- of eiser tijdig de betalingsonmacht heeft gemeld;
- of de niet betaling van de naheffingsaanslag omzetbelasting is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van eiser.
4.Beoordeling van het geschil
- De bank heeft de kavel laten verkopen en heeft zich verhaald op de opbrengst (inclusief omzetbelasting);
- De notaris heeft ten onrechte niet het pleitbare standpunt ingenomen dat de BTW naar de koper moest worden verlegd ingevolge artikel 24ba, eerste lid, letter d, van het Uitvoeringsbesluit OB 1968;
- [A] B.V. kon onmogelijk de BTW voldoen omdat deze bij de bank was terecht gekomen en de wetgever voor deze situatie de verleggingsregeling niet mogelijk heeft gemaakt;
- [K] B.V. heeft een grote rol gespeeld omdat zij hoofdelijk aansprakelijk was;
- Het faillissement van de huurder is eiser niet aan te rekenen;
- De berekende BTW lag buiten de invloed van [A] B.V.
- [A] B.V. heeft ter zake van de belaste levering van de kavel bouwgrond op 25 maart 2011 de verschuldigde omzetbelasting niet in de aangifte over het eerste kwartaal 2011 opgenomen maar in plaats daarvan een nihilaangifte gedaan omdat zij niet over het verschuldigde bedrag beschikte;
- [A] B.V. heeft weliswaar gesteld dat het haar bedoeling was om tot een juiste aangifte over te gaan zodra zij over het verschuldigde bedrag beschikte, maar uit niets blijkt dat [A] B.V. daadwerkelijk stappen heeft ondernomen om aan die bedoeling uitvoering te geven;
- [A] B.V. was pas na fors aandringen bereid om een factuur over te leggen aan de koper.