ECLI:NL:RBGEL:2014:3183

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_5731
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Incidentele Aanvullende Uitkering op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 mei 2014 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU) op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente. Eiser had een aanvraag ingediend voor een IAU van € 520.793 over het jaar 2011, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail uiteengezet, waarbij het primaire besluit van 28 december 2012 en het bestreden besluit van 23 augustus 2013 aan de orde kwamen. Eiser stelde dat de onrechtmatigheden binnen de voor hem geldende proportionaliteitsnorm van 10 procent bleven, maar de rechtbank oordeelde dat de bevindingen uit het aanvullende feiten/dossieronderzoek niet in de plaats konden treden van de verantwoordingsbevindingen die aan verweerder waren verstrekt. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en concludeerde dat er geen sprake was van een verantwoordingsfout. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe feiten, die voortkwamen uit een hercontrole na 15 juli 2012, de gegevens uit 2011 niet konden herinterpreteren. De rechtbank verwierp ook het betoog van eiser dat de Inspectie SZW hem had toegestaan om aanvullend onderzoek te verrichten, en concludeerde dat de onduidelijke informatie van de Inspectie SZW niet leidde tot gerechtvaardigd vertrouwen voor eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/6153

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam], te[plaats], eiser,
(gemachtigde: mr. H. Eillert),
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een incidentele aanvullende uitkering (IAU) op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) over het jaar 2011 van € 520.793 afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft (voorlopig) beroep ingesteld. De gemachtigde van eiser heeft de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 14 april 2014, waar namens eiser is verschenen, [naam] en [naam], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Sipos en R. Schuurmans.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft op 9 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een IAU op grond van de WWB over het jaar 2011 ten hoogte van
€ 520.793. Bij de aanvraag heeft eiser vermeld dat door extrapolatie van de steekproef, waarop de interne controle is gebaseerd, een bedrag van € 98.329 aan financiële fout en een bedrag van € 91.342 aan onzekerheid is geconstateerd. Verder is vermeld dat in de accountantsverklaring 2011 van 11 april 2012 geen fout of onzekerheid is opgenomen omdat, hoewel de gemeente een tolerantiegrens van € 50.000 hanteert, beide bedragen onder de wettelijke tolerantiegrens van € 100.000 blijven. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) heeft aanvullende informatie opgevraagd, die de gemeente heeft verstrekt. Vervolgens heeft de gemeente een aanvullend (feiten/dossier)onderzoek uitgevoerd, waarvan de uitkomst is neergelegd in het Verslag Aanvullend onderzoek rechtmatigheid inkomensdeel WWB 2011 gemeente [naam] van 12 november 2012 (hierna: het verslag). Met betrekking tot dit verslag heeft de accountant op 20 november 2012 een rapport van feitelijke bevindingen opgemaakt (hierna: het rapport). Vervolgens heeft de Toetsingscommissie Wet werk en bijstand (TC) op 20 december 2012 een advies uitgebracht aan verweerder over deze aanvraag.
2.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat de overstijging van de verstrekte uitkering het gevolg is van een onrechtmatige uitvoering van de wet, WIJ, de IOAW, de IOAZ, of de WWIK. Verweerder heeft daartoe verwezen naar het advies van de TC en naar het oordeel van de Inspectie SZW over de uitvoering van de WWB in de gemeente van eiser.
3.
Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB en WIJ (de Regeling) kan een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:
a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, niet het gevolg is van:
1° onrechtmatige uitvoering van de wet, WIJ, de IOAW, of de IOAZ, of de WWIK, of
2° beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.
4.1
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat aannemelijk is dat in de gemeente [naam] sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en dat de gemaakte kosten de verstrekte gebundelde uitkering ex artikel 69 van de WWB met minimaal tien procent overstijgen.
4.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat de TC in het kader van de aan haar toekomende beoordelingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Regeling een hardheidsbepaling hanteert, inhoudende dat een overstijging van de risicodrempel van 110 procent niet geacht wordt mede het gevolg te zijn van een financiële onrechtmatigheid, als deze onrechtmatigheid 10 procent of minder is van de aangevraagde aanvulling. In het geval van eiser houdt deze hardheidsbepaling in dat de onrechtmatigheden minder dienen te bedragen dan € 52.079, zijnde 10 procent van de aangevraagde IAU van € 520.793.
5.
Tussen partijen is in geschil of eiser op grond van de hardheidsbepaling
(zogenaamde proportionaliteitsnorm van 10 procent) in aanmerking dient te komen voor een IAU.
6.
Eiser heeft in dit verband gesteld dat met het verslag en het rapport, derhalve reeds vóór het nemen van het primaire besluit, is aangetoond dat de onrechtmatigheden € 8.961 (zijnde € 8.556,03 aan financiële fout en € 404,48 aan onzekerheden) bedragen en dus ruim binnen de voor eiser geldende proportionaliteitsnorm van € 52.079 blijven. Hiertoe heeft de accountant op 8 februari 2013 een controleverklaring afgegeven.
7.
De rechtbank kan eiser in dit betoog niet volgen. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat de bevindingen uit het aanvullende (feiten/dossier)onderzoek niet in de plaats kunnen treden van de verantwoordingsbevindingen zoals deze aan verweerder zijn verstrekt en ook in overeenstemming zijn met de verantwoording volgens het stelsel van Single information single audit (Sisa). In de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 juli 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BN1242), 17 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX2118) en 7 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9636), heeft de CRvB, onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis van de WWB bepaald dat er aanknopingspunten zijn voor een strikte benadering van de jaarlijkse verantwoording volgens het kasstelsel, waarbij de rechtmatigheid van de gegevens uiterlijk op 15 juli van het daarop volgende jaar moet zijn aangetoond. Het bieden van een herstelmogelijkheid, buiten die gevallen waarin sprake is van een kennelijke fout van de accountant, om de rechtmatigheid van de gedane uitgaven op een later moment alsnog te verantwoorden, staat haaks op het uitgangspunt van dit systeem. Hoewel deze uitspraken betrekking hebben op terugvordering van niet bestede bedragen op grond van artikel 70, eerste lid, van de WWB, is de rechtbank van oordeel dat deze jurisprudentie ook van toepassing is op aanvragen als hier aan de orde. Het betreft immers dezelfde verantwoordingssystematiek.
Van een “fout” van de accountant is in het onderhavige geval geen sprake omdat de controle op de bestedingen in eisers gemeente aan de hand van steekproeven wordt uitgevoerd. De accountant heeft op aangeven van de gemeente een steekproef gehouden en de uitkomst daarvan geëxtrapoleerd/geprojecteerd. Dat eiser achteraf spijt heeft van de wijze van controle omdat de uitkomst daarvan niet in overeenstemming is met de feitelijke situatie, is een omstandigheid die voor eisers rekening en risico komt. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een verantwoordingsfout, maar dat op basis van nieuwe feiten (voortkomend uit een na 15 juli 2012 verrichte hercontrole door middel van dossieronderzoek), de feiten en gegevens uit 2011 (zoals die vóór 15 juli 2012 aan verweerder zijn verantwoord) zijn geherinterpreteerd.
8.
Eiser heeft voorts betoogd dat hij door de Inspectie SZW in de gelegenheid is gesteld tot het verrichten van het aanvullende (feiten/dossier)onderzoek zodat verweerder de uitkomst daarvan niet zonder meer buiten beschouwing mag laten. Dit betoog slaagt niet. Voor zover al gezegd moet worden dat het aanvullende (feiten/dossier)onderzoek mede op initiatief van de Inspectie SZW is verricht, hetgeen verweerder betwist, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder hiermee een toezegging heeft gedaan dat deze nieuwe gegevens zouden worden meegenomen in de beoordeling dan wel integrale heroverweging. Verweerder heeft in dit verband voldoende toegelicht dat de Inspectie SZW bij de gemeente aanvullende informatie heeft opgevraagd over de samenstelling en opbouw van de eerdergenoemde geëxtrapoleerde fouten en onzekerheden om zicht te verkrijgen welk deel de besteding van het budget betreft. Verder heeft de Inspectie SZW in het kader van hoor en wederhoor de gelegenheid geboden nadere stukken in te leveren, opdat beoordeeld kon worden of sprake was van verantwoordingsfouten. De mogelijk onduidelijke informatie van de zijde van de Inspectie SZW leidt niet tot het oordeel dat eiser daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen mocht ontlenen dat de resultaten van het aanvullende feiten/dossieronderzoek zouden leiden tot toekenning van een IAU.
9.
Tot slot heeft eiser betoogd dat de bedragen aan geconstateerde fouten en onzekerheden normaal gesproken niet in de bevindingen van de accountant zouden zijn opgenomen omdat deze bedragen binnen de wettelijke rapporteringstolerantiegrens, in dit geval van € 100.000, blijven, hetgeen ook blijkt uit het feit dat het bedrag aan fouten en onzekerheden, opgenomen in de Sisa tabel van het accountantsverklaring 2011 van 11 april 2012 € 0 bedraagt. Dit betoog faalt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de gemeenteraad van [naam] gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om bedragen voor de rapporteringstoleranties voor te schrijven, die lager zijn dan de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties. In het onderhavige geval geldt daarom een rapporteringstolerantie van € 50.000 zodat de accountant, nu sprake was van € 98.329 aan financiële fouten en € 91.342 aan onzekerheden, terecht deze bedragen aan onrechtmatigheden in zijn accountantsverklaring 2011 van 11 april 2012 heeft opgenomen.
10.
De overige grieven van eiser acht de rechtbank afdoende weerlegd met hetgeen verweerder in het verweerschrift heeft gesteld.
11.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, en mr. S.W. van Osch-Leysma en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, leden, in aanwezigheid van M.G. van Engelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.