In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juni 2014 uitspraak gedaan over de verlening van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een agrarisch bedrijf met een mestvergister. De eisers, bewoners van de nabijgelegen dorpskern Wekerom, hebben beroep ingesteld tegen de vergunning op basis van verschillende gronden, waaronder externe veiligheid, geur, geluid, handhaafbaarheid van de vergunning en de toepassing van de Tegelen-jurisprudentie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan ten tijde van de vergunningverlening nog in werking was, ondanks de latere vernietiging van dit plan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS). De rechtbank oordeelde dat de vernietiging van het bestemmingsplan geen terugwerkende kracht heeft en dat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend, omdat de voorschriften van het vernietigde bestemmingsplan niet dwingendrechtelijk van toepassing waren bij de beoordeling van de aanvraag.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers met betrekking tot externe veiligheid verworpen, waarbij werd gesteld dat de inrichting voldeed aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Ook de argumenten over geurhinder en geluidsoverlast werden door de rechtbank niet gegrond bevonden. De rechtbank concludeerde dat de vergunning handhaafbaar was en dat de derde-partij, die de mestvergister exploiteert, voldoende maatregelen had getroffen om aan de vergunningseisen te voldoen. De beroepen van de eisers zijn ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.