In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen drs. [X], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht, verweerder, over een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003. Eiseres had een aangifte ingediend met een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.873 negatief, maar verweerder stelde dat er geen sprake was van een bron van inkomen en legde een aanslag op. Eiseres had in de jaren daarvoor steeds negatieve resultaten behaald en voerde aan dat zij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure.
De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat eiseres had verzocht om gehoord te worden en verweerder dit had nagelaten. De rechtbank besloot de zaak zelf inhoudelijk te behandelen en oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er een bron van inkomen was. De rechtbank stelde vast dat eiseres sinds 1996 beperkte omzetten had gerealiseerd en elk jaar een negatief resultaat had behaald. De rechtbank verwierp het beroep van eiseres op strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, omdat er geen bron van inkomen was vastgesteld. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres en gelastte vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht in bestuursprocedures en de voorwaarden voor het bestaan van een bron van inkomen, waarbij de bewijslast bij de belastingplichtige ligt. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op ondernemersaftrek en verliesverrekening bestond, omdat er geen sprake was van ondernemerschap.