Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zich op 2 december 2013 gemeld bij het UWV-Werkbedrijf voor een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Op 13 december 2013 heeft naar aanleiding daarvan een gesprek bij verweerder plaatsgevonden. Daarbij kwam naar voren dat eiser onroerend goed in Turkije bezit. Verweerder heeft vervolgens aan eiser bedenktijd verleend in verband met de vraag of hij de aanvraag om een uitkering op grond van de Wwb wilde doorzetten. Namens eiser is telefonisch doorgegeven dat hij de aanvraag wilde doorzetten. Daarna heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 24 december 2013 en eiser verzocht om onder meer de volgende stukken mee te nemen naar dat gesprek: alle bankafschriften van eiser, zijn partner en inwonende kinderen, eventuele loonstroken of andere inkomstengegevens van kinderen ouder dan 18 jaar en gegevens over een koopwoning waaronder de eigendomsakte, de hypotheekakte en een taxatierapport. Bij brief van 2 januari 2014 heeft verweerder eiser verzocht de volgende gegevens vóór 16 januari 2014 aan verweerder te verstrekken:
- afschriften van alle bank- en spaarrekeningen van 1 september tot januari 2014, ook van eisers minderjarige kind;
- specificaties van de WAO-uitkering van eisers echtgenote van juli 2013 en januari 2014;
de toekenningsbeschikking WAO en het laatste keuringsrapport van het UWV;
- een overzicht van de door eiser verrichte sollicitaties van 1 november 2013 tot januari 2014;
-het bewijs van inschrijving van eiser als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf;
-inkomstengegevens van de meerderjarige medebewoners van eiser;
- betaalbewijzen van de huur van 1 september 2013 tot januari 2014;
-bewijzen van eisers schulden;
-gegevens van de woning in Turkije, te weten door een erkend vertaalbureau naar het Nederlands vertaalde eigendomsakte/koopakte/hypotheekakte, een recent taxatierapport, en de WOZ beschikking van de gemeente.
Op 22 januari 2014 heeft eiser een nieuwe aanvraag om een Wwb-uitkering ingediend. Naar aanleiding daarvan is eiser bij besluit van 10 april 2014 bijstand verstrekt vanaf 22 januari 2014.
2. In het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 4:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat eiser de volgende gegevens niet had verstrekt en verweerder de aanvraag daardoor niet kon beoordelen:
- de gegevens van Rabobank rekening [rekeningnummer 1] op naam van [eiser] van 1-9-2013 tot 15-9-2013 en van 14-11-2013 tot de dagtekening van het primaire besluit;
-de gegevens van ABN AMRO rekening [rekeningnummer 2] op naam van eisers minderjarige dochter [naam dochter] van 1-9-2013 tot 25-9-2013 en die van 18-10-2013 tot de dagtekening van het primaire besluit;
-de afschriften van ING rekening [rekeningnummer 3] op naam van [eiser] over de periode van
1-9-2013 tot 13-9-2013 en van 10-12-2013 tot 23-12-2013;
- de eigendomsakte/koopakte, hypotheekakte, een recent taxatierapport en de WOZ beschikking van de woning/kavel in Turkije en een vertaling daarvan;
-de toekenningsbeschikking WAO op naam van [eiser] en het laatste keuringsrapport van het UWV.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de buitenbehandelingstelling van de aanvraag gehandhaafd onder verwijzing naar en overneming van het advies van de Commissie voor behandeling van bezwaarschriften. Daarin is het standpunt ingenomen dat niet alle specifiek opgevraagde gegevens en bewijsstukken zijn overgelegd en dat eiser het verzoek om uitstel voor het indienen van de gevraagde stukken had dienen te doen voordat de gegeven aanvultermijn was verstreken. De opgevraagde gegevens, behoudens de huurspecificatie en het keuringsrapport van het UWV betreffende eisers echtgenote, waren volgens dat advies noodzakelijk voor het vaststellen van het recht op bijstand.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de gegunde hersteltermijn te kort was om alle gevraagde gegevens te kunnen overleggen en dat hij om uitstel heeft verzocht.
Voorts heeft eiser betoogd dat zijn klantmanager, mevrouw [naam 2], fouten heeft gemaakt. Eiser wijst erop dat de stukken in het kader van de nieuwe aanvraag akkoord zijn bevonden. Deze stukken hadden volgens eiser eveneens in de onderhavige procedure betrokken kunnen worden.
5. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
6. Voor een juiste beoordeling van het recht op bijstand is onder meer inzicht vereist in de financiële positie van de betrokkene in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Verweerder heeft bij brief van 18 december 2013 dan ook terecht verzocht om overlegging van -onder meer- de bankafschriften van eiser, zijn echtgenoot en zijn minderjarige dochter over de periode van 1 september 2013 tot januari 2014. Immers, deze gegevens waren nodig om een goede beoordeling van eisers aanvraag mogelijk te maken.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de bij brief van 2 januari 2014 gespecificeerde en opgevraagde gegevens niet heeft overgelegd binnen de aan eiser bij brief van 2 januari 2014 gegunde hersteltermijn.
8. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395 en 5 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BG9809 moet een hersteltermijn als hier aan de orde afgestemd zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van de termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren. Uit het oogpunt van actieve en adequate informatieverstrekking verdient het aanbeveling om een aanvrager te wijzen op de mogelijkheid voor afloop van de hersteltermijn om verlenging van die termijn te vragen ingeval bepaalde gegevens niet (meer) in het bezit van de aanvrager zijn en medewerking van derde personen of instanties nodig is om (kopieën van) gevraagde gegevens en bescheiden te verkrijgen. 9. De rechtbank acht de in casu gegeven hersteltermijn voor wat betreft de bankgegevens in overeenstemming met de hierboven aangehaalde jurisprudentie van de CRvB. Niet gebleken is dat de geboden hersteltermijn voor eiser redelijkerwijs ontoereikend was om kopieën van de ontbrekende bankafschriften bij de betrokken bank(en) te verkrijgen. In het midden kan blijven of de geboden hersteltermijn ook voor de andere gegevens toereikend was.
10. Eiser heeft ter zitting betoogd dat hij vóór het verstrijken van deze hersteltermijn heeft verzocht om uitstel voor het indienen van de door verweerder opgevraagde bescheiden. Eiser heeft dat tegenover de betwisting van verweerder echter niet aannemelijk gemaakt. Ook de gedingstukken bevatten geen enkel aanknopingspunt voor de juistheid van die stelling dat een dergelijk verzoek vóór 16 januari 2014 schriftelijk bij verweerder is ingediend, zo dit verzoek al betrekking zou hebben gehad op het overleggen van de bankafschriften. Gelet hierop kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat eiser in gebreke is gebleven zijn aanvraag tijdig aan te vullen met in ieder geval de door verweerder bij brief van 2 januari 2014 opgevraagde ontbrekende bankafschriften die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover eiser binnen de gestelde termijn redelijkerwijs de beschikking kon krijgen. Niet gebleken is dat eiser buiten staat was de verlangde bankgegevens alsnog tijdig over te leggen.
11. De rechtbank oordeelt dat verweerder reeds vanwege het niet overleggen van de ontbrekende bankafschriften bevoegd was om de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet te behandelen. In hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
12. Dat eiser bij zijn latere aanvraag van 22 januari 2014 alsnog de ontbrekende bankafschriften heeft overgelegd, maak het voorgaande niet anders. Volgens vaste rechtspraak brengt de aard en inhoud van een primair besluit tot het buiten behandeling laten van een aanvraag om bijstand mee dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het primaire besluit alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien het gegevens of bescheiden betreft waarvan zou moeten worden aangenomen dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat is geweest om ter zake informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken (vgl CRvB 28 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9403). In het voorgaande ligt besloten dat hiervan in dit geval geen sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht geen rekening gehouden met de gegevens die eiser bij de aanvraag van 22 januari 2014 heeft overgelegd. 13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.