Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting zijn twijfels geuit over de bevoegdheid van de gemachtigde van verweerder om deze ter zitting te vertegenwoordigen. De rechtbank stelt vast dat de (doorlopende) machtiging van verweerder blijkt dat de thans ter zitting verschenen gemachtigde bevoegd is namens verweerder ter zitting op te treden.
2. Bij brief van 11 februari 2014 heeft eiser verzocht om openbaarmaking van de metagegevens (specifiek, maar niet zonder uitzondering van de overige informatie: de aanmaak-, wijzigings- en verzenddatum) betreffende een brief van verweerder van 6 februari 2014 met kenmerk CVOM/BV/WOB/2014/23.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder, samengevat, ten grondslag gelegd dat de Wob van toepassing is op informatie neergelegd in bestaande documenten. Dit document dient voorts te berusten onder het bestuursorgaan. Verweerder stelt vervolgens dat er geen specifiek document bestaat waaruit de verzochte metagegevens naar voren komen. De Wob kent, aldus verweerder, geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning. Nu eiser niet om openbaarmaking van de door verweerder ambtshalve openbaar gemaakte verzendadministratie van 7 februari 2014 heeft verzocht, heeft hij ook geen belang bij de behandeling van zijn bezwaar op dat punt, aldus verweerder. Nu evident is dat het verzoek van eiser zich niet richt op een bestaand document, is het bezwaar kennelijk ongegrond, zodat van het horen is afgezien.
4. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd betwist. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna waar nodig nader ingaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt:
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder verzoeken om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge het vierde lid verzoekt, indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
Ingevolge het vijfde lid dient informatie over bestuurlijke aangelegenheden openbaar te worden gemaakt, tenzij daarvan op grond van de in artikel 10 en 11 opgenomen weigeringsgronden of beperkingen dient te of kan worden afgezien.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken;
b. kennisneming van de inhoud toe te staan;
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door verzoeker verzochte vorm, tenzij:
- het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
- de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
7. Ter zitting is namens verweerder betoogd dat eiser geen procesbelang heeft, omdat documenten waarin de metadata staan vermeld niet bestaan. De rechtbank volgt verweerder hierin niet en is van oordeel dat eiser een belang bij een beoordeling van de vraag of de door hem gevraagde informatie door verweerder op grond van de Wob openbaar dient te worden gemaakt, niet kan worden ontzegd. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiser ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob bij zijn verzoek geen belang behoeft te stellen.
8. Ter zitting heeft verweerder zich verder op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval geen sprake is van een verzoek in de zin van de Wob, nu de door eiser verzochte informatie is gedaan hangende een lopende, andere, procedure. Verweerder verwijst daarbij naar twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3154 en ECLI:NL:RVS:2014:3106). De rechtbank overweegt hieromtrent dat eiser in zijn verzoek de Wob heeft vermeld en dat uit het verzoek niet blijkt dat de gevraagde informatie verband houdt met een lopende bezwaar- of beroepsprocedure. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt in het kader van welke (lopende) bezwaar- of administratief beroepsprocedure eiser om de in onderhavige zaak aan de orde zijnde gegevens zou hebben gevraagd. De rechtbank merkt het primaire besluit van verweerder gezien het voorgaande aan als een (op rechtsgevolg gericht) besluit op een Wob-verzoek. Verweerder heeft eiser derhalve terecht in zijn bezwaar tegen het primaire besluit ontvangen. 9. In de uitspraak van 11 september 2014 in zaak AWB 14/1179 (ECLI:NL:RBGEL:2014:5742) van deze rechtbank - handelend tussen dezelfde partijen als de onderhavige en eveneens betreffende een verzoek tot openbaarmaking van metagegevens van een met naam genoemde brief van verweerder - overwogen dat niet wordt betwist dat de door eiser verzochte gegevens voorhanden zijn in de systemen van verweerder. De rechtbank heeft in die zaak geoordeeld dat het enkel maken van een schermprint niet kan worden aangemerkt als het genereren van een nieuw document en dat verweerder derhalve gehouden was van de verzochte gegevens een afdruk te maken en deze openbaar te maken. Uit het door eiser overgelegde proces-verbaal van de zitting van 13 augustus 2014 bij deze rechtbank, in de zaak met procedurenummer AWB 13/7714, wederom handelend tussen dezelfde partijen als de onderhavige en eveneens betreffende het verzoek tot openbaarmaking van metagegevens van een met naam genoemde brief van verweerder. Blijkens dat proces-verbaal is ter zitting door verweerder bevestigd dat de gevraagde gegevens zichtbaar zijn in het door verweerder gebruikte systeem AMBER.
10. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat onderhavige zaak niet valt onder het bereik van het in de hiervoor aangehaalde uitspraak overwogene, nu in onderhavige zaak om niet-zaaksgerelateerde gegevens is verzocht, terwijl het in de uitspraak van 11 september 2014 en bij het in zaak AWB 13/7714 verhandelde, draaide om zaaksgerelateerde gegevens, die verweerder vastlegt in het genoemde AMBER-systeem. De niet-zaaksgerelateerde brief, waarvan de metagegevens volgens eiser openbaar dienen te worden gemaakt, is bij verweerder slechts benaderbaar via Windows Verkenner, aldus verweerder ter zitting. Dat de gevraagde metagegevens voorhanden zijn door gebruik te maken van de zogenoemde ‘Eigenschappen-functie’ die de rechtermuisknop biedt, is door verweerder ter zitting niet weersproken.
11. De rechtbank ziet in het door verweerder ter zitting gemaakte onderscheid tussen zaaksgerelateerde en niet-zaaksgerelateerde gegevens geen aanleiding om anders te oordelen dan in de uitspraak van 11 september 2014 is gedaan. Daarbij is van belang dat ook als wordt aangenomen dat de metagegevens van de brief waar het in deze zaak om draait, alleen zichtbaar zijn via Windows Verkenner en niet zichtbaar zijn in AMBER, dit onverlet laat dat de metagegevens van die brief wel degelijk voorhanden zijn in de systemen van verweerder.
Verweerder was gezien het voorgaande gehouden van de verzochte gegevens een afdruk te maken en deze openbaar te maken. Het betoog van eiser dat de gevraagde metagegevens vallen onder de reikwijdte van de Wob slaagt derhalve. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt indien hij niet binnen de hierna te noemen termijn een nieuw besluit neemt. Er bestaat immers geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder geen gevolg zal geven aan deze uitspraak.
13. Nu het beroep gegrond verklaard wordt, bepaalt de rechtbank tevens dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 165 vergoedt.
14. De rechtbank acht verder termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) wordt het bedrag van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden hiervan worden afgeweken.
Uit de Nota van Toelichting bij het ‘Besluit van 27 oktober 2014 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken’ (Stb. 2014, 411) is het uitgangspunt bij toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit dat geen afbreuk mag worden gedaan aan het karakter van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten.
De rechtbank stelt vast dat namens eiser een beroepschrift is ingediend dat vrijwel identiek is aan de namens hem, door verschillende gemachtigden ingediende beroepschriften in een aantal andere zaken, die op andere zittingen zijn of worden behandeld en waarin dezelfde rechtsvraag aan de orde is. Het betreft in elk geval de beroepschriften in de zaken met procedurenummers AWB 13/7714, AWB 14/882, AWB 14/895, AWB 14/948, AWB 14/1062 en AWB 14/1179. De rechtbank stelt verder vast dat eiser in voormelde uitspraak van 11 september 2014, procedurenummer AWB 14/1179 overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht een proceskostenvergoeding is toegekend voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit, in die zin dat eiser een vergoeding van € 100 wordt toegekend. De rechtbank verwijst in dit kader naar de Afdelingsuitspraak van 19 november 2010 (zaaknummer 201006682/1/V2, www.raadvanstate.nl).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een
nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 165 aan hem vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 100.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Klaasen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.