ECLI:NL:RBGEL:2015:1297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
27 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2400
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WIA-uitkering en de vraag naar wijziging van bedongen arbeid na re-integratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werkneemster, die sinds 2008 uitgevallen was door rugklachten, had in 2013 een WIA-uitkering aangevraagd, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was toegekend. Echter, het UWV had de bezwaren van zowel de werkneemster als de werkgever ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door beide partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke wijziging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden en dat de arbeidsduur en het salaris niet waren aangepast. De rechtbank oordeelde dat de aanpassingen in de werkzaamheden van de werkneemster, die gericht waren op re-integratie, niet als een wijziging van de bedongen arbeid konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster recht had op de WIA-uitkering zonder dat de loonaanspraak in mindering werd gebracht, en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank heeft het primaire besluit van het UWV herroepen en de bestreden besluiten vernietigd.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van beide partijen toegewezen en bepaald dat het UWV de griffierechten aan de eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: 14/2400 en 14/4180

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[werkneemster], eiseres 1 (hierna: werkneemster)

(gemachtigde: H.T.E. van den Bosch),

[werkgever], eiseres 2 (hierna: werkgever)

(gemachtigde: W.T. Broer),
hierna tezamen: eisers
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[werkgever], in het geding van [werkneemster] en
[werkneemster]in het geding van [werkgever].

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder werkneemster met ingang van 7 januari 2013 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend van € 15,37 per maand.
Bij besluiten van 25 februari 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van werkneemster en werkgever ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben eisers beroep ingesteld. Het beroep van werkneemster is geregistreerd onder zaaknummer 14/2400 en het beroep van werkgever onder zaaknummer 14/4180.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2015. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Verschenen zijn werkneemster en haar gemachtigde. Namens werkgever zijn verschenen [namen], alsmede de gemachtigde van werkgever.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H. van den Brink.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Werkneemster is op 11 maart 2008 uitgevallen in haar werk als apothekersassistente voor 32 uur per week vanwege rugklachten. Deze werkzaamheden heeft zij vervolgens hervat. Na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken is haar per 9 maart 2010 een WIA-uitkering geweigerd aangezien haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
Ook daarna is werkneemster werkzaam gebleven in haar functie van apothekersassistente bij werkgever.
Naar aanleiding van een melding verslechtering gezondheid van 26 maart 2013 is werkneemster vervolgens per 7 januari 2013 met toepassing van artikel 55 van de Wet WIA een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangepaste arbeid die werkneemster na haar uitval is gaan verrichten de nieuwe bedongen arbeid is geworden. De werkzaamheden die werkneemster is gaan verrichten betrof substantieel andere arbeid dan de arbeid die zij voorheen verrichtte, hetgeen volgens verweerder blijkt uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep H.J. Van Heun van 20 februari 2014, onder punt 7.2, en uit de nadere toelichting van Van Heun in beroep van 12 juni 2014. Deze arbeid heeft werkneemster gedurende drie jaar naar behoren uitgevoerd.
In verband hiermee is, toen werkneemster op 7 januari 2013 uitviel, voor werkgever een nieuwe loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek ontstaan. Deze loondoorbetalingsverplichting vormt, gelet op artikel 61 van de Wet WIA en artikel 3.3, tweede lid, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Inkomensbesluit), reden voor een korting op de WIA-uitkering.
3. Eisers stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat de bedongen arbeid niet is gewijzigd. Werkneemster is na 9 maart 2010 weliswaar niet in staat geweest om haar werkzaamheden volledig te verrichten, maar er is geen nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten en werkneemster mocht er ook niet in redelijkheid op vertrouwen dat de werkzaamheden die zij verrichtte de nieuwe bedongen arbeid is geworden. De werkzaamheden hebben altijd in het teken gestaan van (volledige) re-integratie.
4. In geding is of de bedongen arbeid is gewijzigd. De rechtbank verwijst met betrekking tot deze vraag vooreerst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:880) en 21 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1757), waarin de CRvB het beoordelingskader heeft weergegeven.
5.1.
Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat er in de periode in geding geen schriftelijke wijziging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgehad en dat het salaris en de arbeidsduur niet zijn aangepast.
5.2.
De rechtbank stelt voorts vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de arbeid in die zin is aangepast dat werkneemster in haar werk zwaar tillen en dragen heeft vermeden. Gebleken is dat werkneemster al het werk deed dat een apothekersassistente doet, behalve de bestellingen, waardoor zij niet meer hoefde te sjouwen en tillen en dat deze arbeid door collega’s werd overgenomen. Voorts was het zo dat zij haar werktempo - indien nodig - aanpaste en variatie aanbracht in de duur dat zij bepaalde taken verrichtte. De rechtbank acht deze relatief beperkte aanpassingen van de werkzaamheden van werkneemster, zonder dat een wezenlijke verandering van haar taken heeft plaatsgevonden en zonder dat er sprake was van een gewijzigde beloning of arbeidsduur, geen wijziging van de bedongen arbeid.
Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat eisers naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk hebben gemaakt dat de re-integratie in de in geding zijnde periode nog niet was afgerond en dat het streven van eisers steeds gericht is gebleven op uiteindelijke volledige hervatting in de arbeid van werkneemster. Ter zitting is door hen namelijk onweersproken gesteld dat werkneemster gedurende de gehele in geding zijnde periode en tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, is begeleid door een arbo-arts in het kader van de re-integratie en dat mevrouw Tonen de verzuimbegeleider van werkneemster was met wie zij dagelijks contact had. Pas op het moment dat duidelijk werd dat re-integratie niet langer tot de mogelijkheden behoorde en nadat er medio 2013 nog een ultieme poging middels een revalidatietraject met intensieve behandeling is ondernomen, is de arbeidsovereenkomst beëindigd.
5.3.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat, nu er geen sprake is van een gewijzigd arbeidscontract, arbeidsduur en salaris, maar wel van relatief beperkte aanpassingen van de werkzaamheden en de voortdurende onderlinge kenbare bedoeling van eisers om werkneemster volledig te re-integreren in haar werk, van een wijziging van de bedongen arbeid geen sprake is.
6. De beroepen zijn dan ook gegrond en de bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit van 19 juni 2013 te herroepen en vervolgens te bepalen dat werkneemster per 7 januari 2013 een WIA-uitkering toekomt zonder dat met toepassing van artikel 3, tweede lid, van het Inkomensbesluit de loonaanspraak in mindering wordt gebracht op de WIA-uitkering. De rechtbank ziet af van een precisering van de uitkering, nu zij er vanuit gaat dat over de hoogte van de uitkering geen discussie zal ontstaan.
7.1.
De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eisers gemaakte proceskosten.
7.2.
De door werkgever gemaakte proceskosten worden begroot op € 1660,20, waarvan
€ 1461 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1), € 39,20 aan gemaakte reiskosten en € 160 aan verletkosten (2 uur tegen het maximumtarief van € 80). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
7.3.
De door werkneemster gemaakte proceskosten worden begroot op € 1461 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
8. Verweerder dient tevens de door eisers betaalde griffierechten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept het primaire besluit van 19 juni 2013 en bepaalt dat werkneemster per 7 januari 2013 een WIA-uitkering toekomt zonder dat met toepassing van artikel 3, tweede lid, van het Inkomensbesluit de loonaanspraak in mindering wordt gebracht op haar WIA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van werkneemster ten bedrage van € 1461 en van werkgever ten bedrage van € 1660,20;
- bepaalt dat verweerder de door eisers betaalde griffierechten (€ 45 door werkneemster en € 328 door werkgever) aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.E. Marechal, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.