In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever over de toekenning van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werkneemster, die sinds 2008 uitgevallen was door rugklachten, had in 2013 een WIA-uitkering aangevraagd, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) was toegekend. Echter, het UWV had de bezwaren van zowel de werkneemster als de werkgever ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door beide partijen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke wijziging van de arbeidsovereenkomst had plaatsgevonden en dat de arbeidsduur en het salaris niet waren aangepast. De rechtbank oordeelde dat de aanpassingen in de werkzaamheden van de werkneemster, die gericht waren op re-integratie, niet als een wijziging van de bedongen arbeid konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de werkneemster recht had op de WIA-uitkering zonder dat de loonaanspraak in mindering werd gebracht, en verklaarde de beroepen gegrond. De rechtbank heeft het primaire besluit van het UWV herroepen en de bestreden besluiten vernietigd.
De rechtbank heeft ook de proceskosten van beide partijen toegewezen en bepaald dat het UWV de griffierechten aan de eisers moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.