Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
Dexia Nederland B.V., rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland N.V. en op haar beurt volgtijdelijk rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V.
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G. van Dijk.
1.Het procesverloop
2.De feiten
Dexia heeft ter compensatie van de door haar cliënten geleden schade een aantal regelingen getroffen, waaronder het Dexia Aanbod en de Duisenbergregeling. U heeft aangegeven van die regelingen geen gebruik te willen maken. Dexia erkent dat u desondanks aanspraak heeft op een vergoeding van de door u geleden schade en is voornemens het daarvoor in haar boeken opgenomen bedrag ter grootte van € 2.044,37 aan u uit te betalen.’
3. Vordering en verweer3.1. Dexia vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard dat Dexia ten aanzien van de tussen haar en [gedaagde] gesloten lease-overeenkomsten met nummers [contractnr. A] en [contractnr. B] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] is verschuldigd. Ten slotte vordert Dexia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4.Beoordeling
Belang bij de vordering en misbruik van procesbevoegdheid?
Evenmin is relevant of Dexia de hoofdsom aan Labouchere N.V. heeft betaald. Labouchere N.V. was volgens het prospectus alleen bereid om vorderingsrechten uit te geven aan beleggers, indien zij met Dexia een effectenleaseovereenkomst zouden sluiten en indien zij een investering via Dexia zouden betalen, bestaande uit de betaalde inleg. Ook uit de lease-overeenkomst volgt dat [gedaagde] als tegenprestatie voor het verkrijgen van de certificaten een investering moest doen, bestaande uit de betaalde inleg. Uitsluitend tegen deze tegenprestatie was Labouchere N.V. bereid vorderingsrechten uit te geven aan [gedaagde]. Het is deze benodigde investering die Dexia aan [gedaagde] heeft uitgeleend ter verkrijging van bedoeld vorderingsrecht. De stelling van [gedaagde] dat er ten onrechte geld is uitgeleend en rente is betaald, houdt daarom geen stand.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde] door middel van deze brief zijn gepretendeerde rechtsvordering tot schadevergoeding, ook voor zover deze zijn gegrond op (een schending van) voornoemde artikelen, tijdig en rechtsgeldig heeft gestuit. Uit de inhoud van deze brief kon Dexia voldoende duidelijk afleiden waartegen zij zich had te verweren. Een bevestiging dat Dexia ook heeft begrepen dat zij aansprakelijk werd gehouden voor het handelen van de tussenpersonen kan, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, worden gevonden in de door [gedaagde] als productie 36 overgelegde bijlage met opschrift ‘Juridische positie Dexia’ die Dexia naar aanleiding van verwijten door onder andere Stichting Leaseverlies, de Stichting Eegalease en een aantal cliënten met effectenleaseovereenkomsten in januari 2005 heeft gestuurd. In deze brief schrijft Dexia:
Nu voor de aanvang van de verjaringstermijn niet is vereist dat degene die weet dat er schade is geleden ook bekend is met de exacte oorzaak van de schade en de juridische grondslag van zijn vordering, kan aan het rechtsgeldig stuiten van de verjaringstermijn niet de eis gesteld kan worden dat bij de stuitingshandeling steeds de exacte feitelijke en juridische grondslagen genoemd worden. Een dergelijke eis wordt in artikel 3:317 BW ook niet gesteld. Daarbij is niet van belang of de belegger Dexia aansprakelijk stelt voor eigen gedragingen van Dexia in verband met niet toegestane handelingen van de tussenpersoon of dat hij Dexia aansprakelijk stelt in verband met toerekening van gedragingen van die tussenpersoon. Dexia moet immers in die tijd ook zelf bekend worden verondersteld met de reikwijdte van artikel 41 NR en had er dan ook rekening mee moeten houden dat de aansprakelijkheidstelling mede betrekking had op artikel 41 NR.
1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135, r.o. 3.14, 3.15) en van 30 september 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4081, r.o. 3.5) alsmede van het hof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736, rov. 4.12.1 en 4.12.2.) waarin de hier bedoelde aansprakelijkheid van Dexia voor het handelen van tussenpersonen op grond van artikel 6:76 BW reeds werd behandeld en verworpen.
10 juli 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:1736), als volgt.
Ingevolge artikel 41 van de Nadere Regeling, aanhef en onder d dient een effecteninstelling zich met betrekking tot een natuurlijk persoon of rechtspersoon waarop artikel 21, eerste lid Wte 1995 van toepassing maar die niet was ingeschreven in het daarin bedoelde register, te onthouden van het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders. Ingevolge de toelichting op deze bepaling was het effecteninstellingen, zoals Dexia, verboden om cliënten of cliëntenorders te accepteren van natuurlijke personen of rechtspersonen die activiteiten ontplooien zonder over de vereiste vergunning of vrijstelling te beschikken. Of sprake is van een schending van artikel 41 van de Nadere Regeling hangt dus af van de vraag of de cliëntenremisier in strijd heeft gehandeld met de ingevolge de Wte 1995 geldende vergunningplicht, danwel de voorwaarden die aan de vrijstelling werden gesteld. Dit hangt, er veronderstellerwijze vanuit gaande dat de tussenpersoon heeft geadviseerd in de door de belegger gestelde zin, mede af van het antwoord op de vraag of het de van de vergunningsplicht vrijgestelde tussenpersoon was toegestaan beleggingsadviezen te verstrekken. Het hof Den Bosch is in de rechtsoverwegingen 4.14.1 tot en met 4.14.7 van voornoemde uitspraak tot het oordeel gekomen dat het de van een vergunning vrijgestelde effectenbemiddelaar en dus een cliëntenremisier, niet was toegestaan om beleggingsadviezen te geven met betrekking tot effecten. De kantonrechter sluit zich bij dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen aan.
onjuistadvies heeft verstrekt. In dat verband is van belang dat Dexia niet gemotiveerd heeft betwist dat, indien vast komt te staan dat de tussenpersoon in de gestelde zin heeft geadviseerd, dit advies onjuist was. Daarvan kan dus in het vervolg worden uitgegaan.
De producten worden uitsluitend aangeboden via onafhankelijke, gespecialiseerde adviseurs in ons land. Hun kwaliteit en kennis van zaken garandeert hun cliënten een met zorg omkleed, persoonlijk advies. Door training en begeleiding van de financiële adviseurs houden de accountmanagers van Labouchere Beleggingsproducten hen uitvoerig op de hoogte van de verschillende producten.
De kantonrechter acht het, gelet op de hiervoor uiteengezette, door [gedaagde] niet betwiste bijzondere offertestructuur van Leaseproces, redelijk om, in afwijking van de staffel kanton, aansluiting te zoeken bij het werkelijke betaalde of nog te betalen bedrag aan Leaseproces. Dexia zal een deel van het door [gedaagde] aan Leaseproces betaalde of nog te betalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten moeten vergoeden. Dit deel stelt de kantonrechter vast op 70% van het door [gedaagde], op basis van de no-cure no pay structuur, aan Leaseproces verschuldigde bedrag. Nu, gelet op de nog openstaande geschilpunten, nog niet vaststaat of [gedaagde] een beter resultaat zal behalen dan hij op grond van de Duisenbergregeling zou ontvangen, staat het aan Leaseproces verschuldigde bedrag aan buitengerechtelijke kosten nog niet vast. [gedaagde] zal in een later stadium van deze procedure in de gelegenheid worden gesteld, zich hierover uit te laten.
4.44. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat meerdere zaken aanhangig zijn bij de rechtbank Gelderland, sector kanton, locaties Apeldoorn, Arnhem, Zutphen en Nijmegen waarin het aspect van de aansprakelijkheid voor tussenpersonen een rol speelt. In al deze zaken zijn dezelfde gemachtigden voor de eisende en gedaagde partijen betrokken, terwijl ook de stellingen en verweren grote mate van overeenstemming kennen. De overwegingen en beslissingen in de onderhavige zaak zullen in vergelijkbare vorm in de andere zaken aan de orde zijn. Om proceseconomische redenen zal de kantonrechter in een aantal zaken, waaronder de onderhavige, hoger beroep openstellen tegen dit tussenvonnis en de procedure in alle andere zaken waarin dit aspect aan de orde is aanhouden.
5. Beslissing
29 april 2015moet opgeven, waarna dag en uur van de getuigenverhoren zullen worden bepaald,