ECLI:NL:RBGEL:2015:2343

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 6719
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor incidentele aanvullende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand; geen uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een incidentele aanvullende uitkering (IAU) op basis van de Wet werk en bijstand (Wwb). De eiser, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, had een aanvraag ingediend voor een IAU over het jaar 2011, welke door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris, in navolging van de Toetsingscommissie WWB (TC), terecht heeft geconcludeerd dat er in 2011 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, zoals vereist door de Regeling WWB en WIJ. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de TC de situatie in de gemeente Doetinchem niet adequaat had beoordeeld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de TC zorgvuldig had gehandeld en dat de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de beoordelingsruimte die de TC heeft bij het vaststellen van uitzonderlijke situaties op de arbeidsmarkt en bevestigt dat de staatssecretaris zich in beginsel mag baseren op het advies van de TC.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/6719

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem, te Doetinchem, eiser,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheidte 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een incidentele aanvullende uitkering (IAU) ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) over het jaar 2011 afgewezen.
Bij besluit van 16 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Namens eiser zijn verschenen W. Eiselin en W.D.J. Mol. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.A.M. Helderman en mr L.E. Sipos.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 23 juli 2012 heeft eiser een IAU aangevraagd over het jaar 2011 voor een bedrag van
€ 1.426.959. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onderzoek laten verrichten door de Toetsingscommissie WWB (TC), die haar bevindingen en conclusies heeft neergelegd in een rapport van 27 november 2012 (TC-rapport).
2. Verweerder heeft zich, in navolging van de TC, op het standpunt gesteld dat in 2011 geen sprake is geweest van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB en WIJ (hierna: de Regeling). Daarbij is van belang dat aan de statistische criteria genoemd in artikel 15, vijfde lid, van de Regeling noch aan de aanvullende twee statistische criteria van de TC wordt voldaan. Ten slotte bestaat op grond van de door eiser verstrekte analyse van de arbeidsmarkt evenmin aanleiding om tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt te concluderen.
3. Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wwb kan de minister op verzoek van het college een IAU toekennen indien de door het college gemaakte kosten als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wwb hoger zijn dan de daarvoor verstrekte uitkering. Ingevolge artikel 73 van de Wwb geeft de TC een oordeel over dat verzoek.
Op grond van artikel 74, derde lid, van de Wwb, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld voor de gronden voor verlening van de aanvullende uitkering en voor de wijze van beoordeling van het verzoek door de TC.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Besluit WWB 2007 (Besluit) wordt een IAU slechts toegekend voor zover:
a. voldaan is aan bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften;
b. de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Wwb de verstrekte uitkering met minimaal tien procent overstijgen;
c. de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering daarvan aanleiding geeft.
De TC beoordeelt blijkens het tweede lid van datzelfde artikel of een verzoek tot een IAU voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden en adviseert Onze Minister.
De in artikel 10, eerste lid, van het Besluit bedoelde ministeriële regeling was ten tijde hier van belang de Regeling. Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Regeling kan een verzoek voor een IAU slechts voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de TC:
a. sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, niet het gevolg is van:
1. onrechtmatige uitvoering van de wet, de WIJ, de IOAW, de IOAZ of de WWIK, of
2. de beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.
Artikel 15, vijfde lid, van de Regeling geeft statistische criteria voor de instroom en de uitstroom. Wordt aan die criteria voldaan, dan is in ieder geval sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
Wordt niet voldaan aan de statistische criteria van artikel 15, vijfde lid, van de Regeling, dan is het aan de TC overgelaten om te beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De TC heeft in verband met die beoordeling twee criteria ontwikkeld. Het ene criterium ziet op de ontwikkeling van de werkloze beroepsbevolking, het andere op de ontwikkeling van het aantal niet werkende werkzoekenden. Wordt aan één van deze criteria voldaan, dan is naar het oordeel van de TC sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Wordt aan geen van deze criteria voldaan, dan betrekt de TC de door het college bij de aanvraag gegeven analyse van de situatie op de arbeidsmarkt in haar overweging.
4. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van misbruik van recht omdat verweerder de op grond van artikel 74 Wwb ontwikkelde criteria voor een verkeerd doel gebruikt, namelijk om zichzelf te vrijwaren van uitgaven die rechtstreeks het gevolg zijn van een door verweerder ter beschikking gesteld ontoereikend budget.
5. Het betoog van eiser dat sprake is van misbruik van recht treft geen doel. De rechtbank volstaat in dit verband met een verwijzing naar het verweerschrift van verweerder van 14 januari 2014 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2014: ECLI:NL:CRVB:2014:4097, rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9.
6. Voorts dient, nu niet in geschil is dat niet aan de statistische criteria van de Regeling of van de TC is voldaan, beoordeeld te worden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser verstrekte analyse en de nadere verstrekte informatie niet met zich brengen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
7. Eiser heeft betoogd dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom op grond van de door hem verstrekte analyse van de arbeidsmarkt in 2011 geen sprake is geweest van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Daartoe heeft eiser
- samengevat - het volgende aangevoerd.
7.1
Er is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden door de TC met de extreme instroom in de bijstand in het jaar 2009. Ook is onvoldoende meegewogen dat binnen het bijstandsbestand van de gemeente Doetinchem structureel veel 55-Plussers zitten, met een geringe kans op uitstroom, welke groep forse kosten met zich brengt. Daarnaast heeft de TC ten onrechte niet betrokken dat in de gemeente Doetinchem en de COROP- regio sprake is van een sterke daling van arbeidskansen voor laagopgeleiden vanaf 2008. Ten onrechte heeft de TC het ijkpunt voor de ontwikkeling van de werkloosheid in het COROP gebied op 2009 gesteld. Het jaar 2008, vóór het intreden van de crisis, is een beter ijkpunt.
Met betrekking tot de hiervoor genoemde aspecten heeft eiser naar voren gebracht dat de maatwerkbeoordeling van de TC te beperkt is geweest, dat de TC daarmee een aantal ontwikkelingen binnen de gemeente over het hoofd heeft gezien en dat uit de motivering van het advies willekeur naar voren lijkt te komen.
8. In het rapport van 27 november 2012 heeft de TC gemotiveerd toegelicht waarom de door eiser geschetste situatie in de gemeente Doetinchem, vergeleken met de landelijke cijfers, niet maakt dat sprake is van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie. De rechtbank stelt vast dat de bij de aanvraag gevoegde arbeidsmarktanalyse en de daarin genoemde aspecten die volgens eiser moeten leiden tot het aannemen van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie grotendeels overeenkomen met hetgeen door eiser in beroep ter zake is aangevoerd.
In het bestreden besluit heeft verweerder gereageerd op de bezwaargronden en een aanvullende motivering gegeven en in het verweerschrift van 14 januari 2014 heeft verweerder gewezen op de beoordelingsruimte die de TC heeft.
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in beginsel mag verlaten op het advies van de TC. Dit is anders als het advies van de TC op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd.
De rechtbank is niet gebleken dat het advies op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of feitelijke onjuistheden bevat. Het betoog van eiser dat sprake is van willekeur volgt de rechtbank dan ook niet.
10. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich, in navolging van de TC, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt geen sprake was. Hiertoe wordt als volgt overwogen
11. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om de wijze van beoordeling van de arbeidsmarktanalyse en de door de TC getrokken conclusies, mede gelet op de aan de TC toekomende beoordelingsruimte, onjuist te achten. De TC, en in navolging daarvan verweerder, heeft gemotiveerd toegelicht waarom de door eiser aangevoerde aspecten niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat het aan eiser is om te onderbouwen dat hiervan sprake is geweest. Voorts wijst de rechtbank er op, zoals ook door de TC is gedaan, dat het feit dat de gemeente de gevolgen ondervindt van de slechte economische conjunctuur op zich niet afdoende is om een arbeidsmarktsituatie als uitzonderlijk aan te merken.
De rechtbank acht de wijze waarop de TC de instroomcijfers, het aandeel 55-Plussers en de ontwikkeling van de werkloosheid in het COROP gebied heeft meegewogen zorgvuldig en niet onredelijk. Wat de daling van arbeidskansen betreft heeft verweerder onweersproken gesteld dat vanwege het meetellen van internetvacatures twijfel bestaat over de betrouwbaarheid van de vacaturecijfers over 2011 en dat daarom vacaturecijfers bij geen enkele gemeente die een IAU heeft aangevraagd zijn meegenomen. De rechtbank acht het niet onredelijk of anderszins onjuist dat verweerder vacaturecijfers buiten de beoordeling heeft gelaten en daarin geen reden behoefde te zien om een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt aan te nemen.
De rechtbank merkt ten slotte op dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat het aandeel 55-Plussers, het aandeel allochtonen, het aandeel allochtonen binnen de 55-Plussers en het aandeel eenoudergezinnen als verdeelsleutel wordt gebruikt bij de toekenning van het macrobudget.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.