ECLI:NL:RBGEL:2015:2564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4769
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand en de voorwaarden voor duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar recht op bijstand, die door verweerder was vastgesteld op basis van de stelling dat zij en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat deze niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres en haar echtgenoot over de relevante periode niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank stelde vast dat eiseres formeel gehuwd is, maar dat er aanwijzingen zijn dat zij feitelijk gescheiden leven. Dit werd onderbouwd door het feit dat eiseres en haar echtgenoot al lange tijd niet samenleven en dat er geen echtscheidingsprocedure is gestart. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat verweerder met terugwerkende kracht terugkwam op een eerder gunstig besluit zonder dat eiseres een schending van de inlichtingenplicht kon worden verweten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij het recht op bijstand aan eiseres was toegekend. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/4769

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede te Ede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 3 september 2011 ingetrokken. Eiseres heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 16 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.T. Aaldering.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is sinds 1 november 1995 gehuwd met [naam echtgenoot]. Zij en [naam echtgenoot] staan in de Basisregistratie personen (BRP) sinds [datum] ingeschreven als bewoners van het adres [adres]. Op 3 september 2011 meldt eiseres zich bij verweerder in verband met het aanvragen van bijstand. Op het aanvraagformulier geeft zij aan dat zij gehuwd is. Voorts geeft zij aan dat zij niet verlaten is door haar echtgenoot. Bij besluit van 11 november 2011 kent verweerder aan eiseres met ingang van 3 september 2011 bijstand toe naar de norm van een alleenstaande met een gemeentelijke toeslag van 10 procent.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wwb met ingang van 3 september 2011 ingetrokken en per 29 februari 2012 beëindigd. De reden is dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door drie rechtmatigheidsformulieren te laat in te leveren en twee formulieren in het geheel niet in te leveren. Daarbij is de bijstand om onduidelijke redenen niet tot uitbetaling gekomen, maar heeft eiseres nooit geïnformeerd naar de reden van het uitblijven van een betaling. Hierdoor is niet aannemelijk dat eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Eiseres heeft bezwaar en beroep ingesteld tegen dit besluit. Bij uitspraak van 16 juli 2013 (ECLI:NL:RBGEL:2013:1629) heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 15 maart 2012 te herroepen.
Naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank is verweerder een nader onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres met ingang van 3 september 2011. De bevindingen zijn neergelegd in een rapportage van 18 september 2013 van E. Bouwhuis, fraudepreventiemedewerker. Uit het onderzoek blijkt dat eiseres formeel gehuwd is met [naam echtgenoot], dat ze in de BRP staan ingeschreven op hetzelfde woonadres, dat eiseres op het aanvraagformulier in 2011 heeft ingevuld dat zij gehuwd is en niet is verlaten door haar partner, dat het huurcontract op beider naam staat en de zorgverzekering op naam van [naam echtgenoot] en dat niet gebleken is dat door eiseres en/of [naam echtgenoot] een echtscheidingsprocedure is gestart. Verweerder heeft naar aanleiding van voornoemde onderzoeksbevindingen het primaire besluit genomen. Verweerder heeft het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres en haar echtgenoot, [naam echtgenoot], met ingang van 3 september 2011 niet duurzaam gescheiden leven en dat eiseres met ingang van genoemde datum derhalve geen recht heeft op bijstand naar de norm van een alleenstaande.
3.1
Eiseres kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder en stelt dat zij, ondanks het feit dat zij formeel nog gehuwd is, anders dan verweerder meent, duurzaam gescheiden leeft van haar echtgenoot. Zij leeft haar leven als ware zij niet met hem gehuwd en deze toestand is door haar als bestendig bedoeld. Zij heeft haar echtgenoot al langere tijd niet meer gezien. De enige reden dat hij staat ingeschreven op haar woonadres, bestaat eruit dat hij in Nederland ingeschreven wil staan. Dit feit maakt geenszins dat hij ook daadwerkelijk woonachtig is op dit adres. Ook het gegeven dat er geen echtscheiding is aangevraagd maakt naar de mening van eiseres niet dat zij en haar echtgenoot samenleven als waren zij gehuwd. Het is in de Roma-cultuur zeer ongebruikelijk om te scheiden, zo stelt eiseres.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder de intrekking niet beperkt heeft tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat hier ter beoordeling voorligt de periode van 3 september 2011 tot en met 15 november 2013.
3.3
De rechtbank overweegt dat een besluit tot intrekking van het recht op bijstand een voor eiseres belastend besluit is, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en omstandigheden. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust (zie ook de CRvB van 16 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7278).
3.4
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wwb wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 30 november 2010, ECLI:NL:CRVB:BO6538) is van duurzaam gescheiden levende echtgenoten eerst sprake, indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld.
3.5
Op grond van de onderzoeksbevindingen valt naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat er sprake is van een door eiseres en [naam echtgenoot], of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. In zoverre is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat eiseres en [naam echtgenoot] over de gehele beoordelingsperiode niet duurzaam gescheiden leefden. Voorgaande klemt te meer nu verweerder eiseres noch [naam echtgenoot] in persoon gehoord heeft en evenmin een huisbezoek heeft afgelegd op het woonadres van eiseres. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een onvoldoende feitelijke grondslag berust zodat dat besluit ook in zoverre wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking komt.
4.1
Afgezien van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder met het bestreden besluit ten nadele van eiseres met terugwerkende kracht terugkomt op een eerder begunstigend besluit, te weten het besluit van 11 november 2011, waarbij aan eiseres bijstand wordt toegekend naar de norm van een alleenstaande. Uit de beroepsgronden en de toelichting ter zitting van de gemachtigde van eiseres maakt de rechtbank op dat eiseres dit, wegens strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, onrechtmatig acht.
4.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB is voor het beëindigen van de uitkering met terugwerkende kracht (lees: intrekken) zonder dat het beginsel van rechtszekerheid in het geding komt, in het algemeen slechts plaats indien de betrokkene weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat hem in strijd met de bij of krachtens de Wwb gestelde regels een uitkering wordt verleend (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2002:AJ9924), dan wel indien het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van een schending van de inlichtingenplicht door de betrokkene, terwijl het bestuursorgaan een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen als het destijds wel de juiste feiten had gekend (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2006:AV8525).
4.3
Nu verweerder aan het bestreden besluit niet een schending van de inlichtingenverplichting door eiseres ten grondslag heeft gelegd en verweerder naar het oordeel van de rechtbank op grond van hetzelfde feitencomplex zoals dat ten tijde van de aanvraag in 2011 bij verweerder bekend was dan wel bekend had kunnen zijn, tot de conclusie gekomen is dat het oorspronkelijk genomen besluit bij nader inzien onjuist was en daarom ten nadele van eiseres van dat besluit is teruggekomen, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Het gegeven dat verweerder er ten tijde van de aanvraag, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is aangegeven, per abuis vanuit is gegaan dat [naam echtgenoot] gedetineerd was, en haar daarom, naar nu blijkt, ten onrechte bijstand heeft verleend naar de norm van een alleenstaande, blijft naar het oordeel van de rechtbank voor risico van verweerder en maakt het voorgaande niet anders. Eiseres kon redelijkerwijs niet vermoeden dat aan haar ten onrechte bijstand werd verleend.
5. Het beroep is gegrond wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
6. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.960.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. N.C. Vlaskamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.