ECLI:NL:RBGEL:2015:4649

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8085
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verzekerde tijdvakken in het kader van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en verzoek om betaling van een dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de verzekerde tijdvakken voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) van eiser, die in Brazilië heeft gewoond en gewerkt. Eiser had een AOW-pensioen aangevraagd, maar kreeg te maken met een korting van 40% omdat hij gedurende 20 jaar niet verzekerd was geweest. Eiser betwistte de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank dat hij niet als ingezetene kon worden aangemerkt voor de AOW over bepaalde perioden. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon worden aangemerkt als verzekerd voor de AOW over de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977, omdat hij gedurende deze tijd in Brazilië woonde en geen duurzame band met Nederland had behouden. Ook het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat eiser niet op de juistheid van de gegevens in een eerder verstrekt overzicht had mogen vertrouwen. Daarnaast werd het verzoek om een dwangsom afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de vertraging in de beslissing op het verzoek aan eiser zelf te wijten was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8085

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser per 23 oktober 2014 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend. Daarbij is een korting toegepast van 40%, omdat eiser 20 jaar niet verzekerd is geweest.
Bij besluit van 18 april 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Bij besluit van 8 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarop eiser schriftelijk heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

Overwegingen

1. Op grond van de AOW , voor zover thans van belang, is verzekerd voor deze wet degene die ingezetene is (artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW). Dit is degene die in Nederland woont (artikel 2 van de AOW). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 3, eerste lid, van de AOW). Partijen zijn verdeeld over de vraag gedurende welke perioden eiser, die een groot aantal jaren in Brazilië heeft gewoond en gewerkt, als verzekerd voor de AOW moet worden aangemerkt. Daarnaast is in geschil of verweerder aan eiser een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen op diens verzoek om in de administratie van verweerder opgenomen gegevens over perioden dat eiser verzekerd is geweest voor de AOW, aan te passen.

Geschil over de verzekerde tijdvakken

2. Eiser is geboren op [datum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 24 februari 2014 heeft hij AOW-pensioen aangevraagd. Niet in geschil is dat eiser van 4 september 1969 tot en met 10 januari 1977 en van 17 augustus 1985 tot en met 21 oktober 1998 in Brazilië heeft gewoond en dat hij van 1 november 1969 tot en met 19 november 1976 en van 19 mei 1986 tot en met 6 november 1997 voor diverse werkgevers in Brazilië heeft gewerkt. Bij het primaire besluit I is aan eiser per 23 oktober 2014 een AOW-pensioen toegekend. Daarbij is een korting toegepast van 40%, omdat eiser 20 jaar, 6 maanden en 12 dagen, te weten van 4 september 1969 tot en met 10 januari 1977 en van 17 augustus 1985 tot en met 21 oktober 1998, niet verzekerd is geweest.
3. Eiser heeft aangevoerd dat voor de berekening van de hoogte van zijn AOW-pensioen ook de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969, van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 en van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 moeten worden aangemerkt als tijdvakken gedurende welke hij verzekerd was voor de AOW. Ten aanzien van de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 betwist eiser niet dat hij gedurende deze perioden geen ingezetene was in de zin van de AOW, maar heeft hij met een beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur betoogd dat hij niettemin voor de toepassing van deze wet geacht moet worden tijdens deze tijdvakken verzekerd te zijn geweest. Voor het geval de rechtbank deze conclusie niet onderschrijft, heeft hij haar - zo leidt de rechtbank uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting af - verzocht verweerder op te dragen hem in de gelegenheid te stellen zich over deze perioden vrijwillig te verzekeren tegen betaling van de toen geldende bedragen aan premies. Ten aanzien van de periode van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 heeft eiser aangevoerd dat hij, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gedurende deze periode verzekerd was op grond van de AOW.
Periode 4 september 1969 tot 4 december 1969 en 11 januari 1972 tot 11 januari 1977
4. Eisers betoog dat hij met betrekking tot de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 als verzekerd voor de AOW moet worden aangemerkt, althans in de gelegenheid moet worden gesteld zich over deze perioden vrijwillig te verzekeren, is gebaseerd op een Overzicht verzekeringsloopbaan van 24 juli 1992 (verder: het Overzicht), dat door verweerder aan eiser op diens verzoek is verstrekt bij brief van 28 juli 1992. In het Overzicht verklaart verweerder dat eiser na 1 januari 1957 verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 23 augustus 1964 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 16 augustus 1985. Volgens eiser mocht hij op de juistheid van dit Overzicht vertrouwen en is het een ernstige inbreuk op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat verweerder perioden gedurende welke eiser volgens het Overzicht verzekerd is geweest voor de AOW, thans alsnog als onverzekerd aanmerkt. In het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat hij op grond van dit Overzicht tot voor kort in de veronderstelling verkeerde dat zijn inmiddels overleden vader hem vrijwillig verzekerd had voor de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat het Overzicht van 24 juli 1992 niet juist was. De genoemde perioden in het Overzicht komen niet overeen met de in de begeleidende brief van 28 juli 1992 genoemde totale verzekeringsduur van 13 jaar, 10 maanden en 16 dagen. Voor wat betreft de periode van 4 september 1969 tot 4 december 1969 voert verweerder aan dat in het Overzicht werd uitgegaan van een emigratie per 4 december 1969. Uit het Schakelregister bleek echter dat eiser reeds op 4 september 1969 geëmigreerd was en daarom vanaf die datum niet meer verzekerd was. Voor wat betreft de periode van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 is er volgens verweerder sprake van een typefout: waar 1972 stond had 1977 moeten staan. Verweerder wijst erop dat de stelling van eiser dat hij er van uit ging dat zijn vader AOW-recht had ingekocht niet nader onderbouwd is met stukken. Voorts benadrukt verweerder dat in de brief van 28 juli 1992 het voorbehoud is gemaakt dat de door eiser verstrekte gegevens juist zijn en dat de beoordeling of de in het Overzicht genoemde tijdvakken bij de berekening van het AOW-pensioen gehonoreerd kunnen worden eerst plaatsvindt op de datum waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt.
6. De hier besproken grief van eiser slaagt niet. Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, is niet in geschil dat eiser vanaf 4 september 1969 tot en met 10 januari 1977 in Brazilië heeft gewoond en dat hij gedurende dit gehele tijdvak geen ingezetene van Nederland is geweest. De in het Overzicht genoemde verzekerde perioden voor de AOW wijken hier van af. Bovendien wijkt de in de brief van 28 juli 1992 genoemde duur van de verzekering af van het totaal van de in het Overzicht genoemde perioden. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiser er desondanks op mocht vertrouwen dat de gegevens in het Overzicht juist waren. Allereerst had eiser in de brief kunnen lezen dat de genoemde periodes niet overeenkwamen met de tijd dat hij in Brazilië heeft gewoond, zodat het op zijn weg had gelegen om dit bij verweerder te melden. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, de brief niet heeft gelezen, komt geheel voor rekening en risico van eiser. Ook eisers – eerst in het beroepschrift betrokken en niet met stukken onderbouwde – stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn vader hem voor de tijdvakken van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 vrijwillig verzekerd had voor de AOW brengt hierin geen verandering. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR4926) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake. De bij het Overzicht behorende brief bevatte informatie die niet kon stroken met de in het Overzicht genoemde verzekerde perioden en in de brief zijn voorbehouden gemaakt. Bovendien kan niet gezegd worden dat het via een pensioenoverzicht vastgestelde aantal verzekerde jaren, ook voor de toekomst definitief vaststaat (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1590). Nu het rechtsgevolg pas intreedt bij het toekennen van een AOW-pensioen dient verweerder op dat moment opnieuw te onderzoeken gedurende welke tijdvakken iemand verzekerd was. De bewering van eiser dat hij op grond van het Overzicht van 24 juli 1992 meende dat hij ook in de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977, gedurende welke tijdvakken hij in Brazilië woonde, voor de AOW verzekerd was, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat aan hem een toezegging is gedaan die bij hem een gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt in bovenvermelde zin. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiser over de perioden van 4 september 1969 tot 4 december 1969 en van 11 januari 1972 tot 11 januari 1977 niet is aan te merken als verzekerd voor de AOW. Het feit dat de gegevens die vermeld zijn in het Overzicht van 24 juli 1992 niet correct waren en de bewering van eiser dat hij tot voor kort van de juistheid van deze gegevens is uitgegaan, vormen evenmin een grond om verweerder te verplichten om, in strijd met hetgeen in hoofdstuk IV van de AOW over vrijwillige verzekering is bepaald, eiser in de gelegenheid te stellen zich over deze tijdvakken alsnog vrijwillig te verzekeren tegen betaling van de destijds geldende bedragen aan premie.
Periode 17 augustus 1985 tot 5 december 1989
7. Eiser voert voorts aan dat hij over de periode van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 moet worden aangemerkt als ingezetene en daarmee als verzekerde in de zin van de AOW. Volgens eiser is er gedurende deze periode sprake geweest van een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit behouden en heeft gedurende deze periode wachtgeld ontvangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarop volgens eiser belasting en premies, inclusief AOW-premies, zijn ingehouden. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte aanneemt dat hij bij zijn gezin in Brazilië woonde en daar over zelfstandige woonruimte beschikte. Eiser wijst erop dat hij bij de terugkeer naar Brazilië in 1985 al duurzaam gescheiden was van zijn echtgenote en hij voert aan dat hij in de betreffende periode in vele projecten op verschillende locaties heeft gewerkt en dan steeds in verschillende logementen sliep op kosten van zijn werkgever. Daarnaast is volgens eiser sprake van een binding met Nederland doordat er geen bekrachtigd en in werking getreden verdrag inzake sociale zekerheid is met Brazilië en de sociaal-economische band met Nederland daardoor sterker blijft dan die met Brazilië.
8. Verweerder meent dat er over de periode van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 geen sprake is geweest van een persoonlijke band van duurzame aard met Nederland en dat eiser daarom niet verzekerd was. Eiser woonde en werkte in Brazilië, waar hij in juni 1973 was gehuwd. Verweerder gaat er van uit dat eiser over zelfstandige woonruimte in Brazilië beschikte en wijst erop dat gesteld noch gebleken is dat eiser in Nederland nog zelfstandige woonruimte had.
9. Bij het bepalen of iemand in Nederland woont in de zin van artikel 2 van de AOW en dus ingezetene is in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de AOW moet blijkens vaste jurisprudentie acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats in Nederland niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. De wetgever heeft geen bijzondere betekenis willen toekennen aan bepaalde (categorieën van) omstandigheden, zoals iemand sociale of economische binding met een land (zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 21 januari 2011 en 4 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1466 en ECLI:NL:HR:2011:BP6285).
10. Bij de beantwoording van de vraag of eiser in de genoemde periode is aan te merken als ingezetene in de zin van de AOW gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser had en heeft uitsluitend de Nederlandse nationaliteit. Op 3 september 1973 is hij gehuwd met een vrouw met de Braziliaanse nationaliteit. Van 1 november 1979 tot en met 31 mei 1985 is eiser werkzaam geweest in Nederland bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Op 17 augustus 1985 is eiser vertrokken naar Brazilië. Van 1 juni 1985 tot 5 december 1989 ontving hij wachtgeld uit zijn voormalige dienstbetrekking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Van 19 mei 1986 tot 6 november 1997 is eiser bij diverse werkgevers in Brazilië werkzaam geweest.
11. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser gedurende het tijdvak van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 geen ingezetene is geweest in de zin van de AOW. In dit tijdvak heeft eiser in Brazilië gewoond en is hij aldaar ook gaan werken. Ter zitting heeft eiser bovendien verklaard dat hij weinig sociale contacten in Nederland had en dat hij niet solliciteerde naar functies in Nederland. Niet gebleken is dat eiser in de periode in geding in Nederland heeft verbleven en aldaar nog beschikte over duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte. De door de rechtbank als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden en de door eiser aangevoerde argumenten bevatten te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser in de periode hier in geding een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden. De omstandigheid dat eiser in deze periode wachtgeld heeft ontvangen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarop volgens eiser AOW-premies zijn ingehouden - overigens heeft verweerder aangegeven dat hij, indien dit aangetoond wordt, de afgedragen premies zal omzetten in een vrijwillige verzekering -, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat eiser over de periode van 17 augustus 1985 tot 5 december 1989 niet verzekerd is geweest krachtens de AOW.
Afwijzing van het verzoek om betaling van een dwangsom
12. Ten aanzien van het verzoek om betaling van een dwangsom gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 27 juli 2011 heeft eiser, na raadpleging van zijn Opbouw AOW-pensioen via internet, verweerder verzocht zijn Opbouw AOW-pensioen te corrigeren en hem een geactualiseerd overzicht toe te zenden. Dit omdat de gegevens niet overeenkwamen met het Overzicht van 24 juli 1992. Op 25 augustus 2011 heeft verweerder eiser schriftelijk verzocht daartoe een aanvraagformulier met vragenlijst in te vullen en terug te sturen. Verweerder heeft medegedeeld dat de gegevens daarna eventueel gecorrigeerd kunnen worden. Eiser heeft het aanvraagformulier niet geretourneerd. Op 23 september 2011 heeft eiser aan verweerder een ingebrekestelling gestuurd, omdat niet binnen acht weken op zijn verzoek om correctie was beslist. Op 20 oktober 2011 heeft verweerder eiser telefonisch medegedeeld dat een door hem ingevulde aanvraag nodig is om een pensioenoverzicht op te maken. In een telefonisch contact op 8 april 2014 heeft eiser gevraagd wanneer hij de dwangsom zal ontvangen. Bij het primaire besluit II, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen.
13. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte van uit is gegaan dat hij een actueel overzicht van zijn pensioen wilde. Eiser wilde enkel een bevestiging dat de opbouw van zijn verzekerde jaren was gecorrigeerd en hij meent dat het niet juist is dat hij hiervoor informatie diende te verstrekken. Volgens eiser is geen sprake van opschorting van de beslistermijn en heeft verweerder derhalve niet tijdig beslist op zijn verzoek van 27 juli 2011. Eiser meent dat hij recht heeft op de maximale dwangsom van € 1.260,-.
14. Onder verwijzing naar artikel 4:15, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt verweerder zich op het standpunt dat de beslistermijn van acht weken met de brief van 25 augustus 2011, waarin via de toezending van een aanvraagformulier verzocht is om informatie, is opgeschort zolang eiser deze informatie niet heeft verstrekt en dat de vertraging dus aan hem toe te rekenen valt. Nu eiser zelf weigerde om de gevraagde informatie te verstrekken komt het voor zijn risico dat niet op zijn correctieverzoek beslist kon worden en is derhalve geen dwangsom verschuldigd, aldus verweerder.
15. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder. Eiser heeft er zelf voor gekozen om de bij brief van 25 augustus 2011 gevraagde informatie niet te verstrekken, ook nadat hij er op 20 oktober 2011 door verweerder telefonisch op was gewezen dat zonder nadere gegevens van de zijde van eiser niet op zijn aanvraag kon worden beslist. Op grond van de genoemde bepalingen van de Awb komt deze weigering van eiser geheel voor zijn rekening. Er kan derhalve geen sprake van zijn dat verweerder in gebreke is gebleven om tijdig te beslissen en een dwangsom verschuldigd is.
Slotsom
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.A. Fleuren, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.