ECLI:NL:RBGEL:2015:6139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7140
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsaanvraag en bewijsverplichtingen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Eiseres had een aanvraag voor bijstand ingediend na een periode waarin zij geen contact had gehad met de gemeente. De rechtbank stelt vast dat het college in het algemeen voor een periode van maximaal zes maanden voorafgaand aan de aanvraag bewijs kan verlangen van de wijze waarop in het levensonderhoud is voorzien. De rechtbank oordeelt dat eiseres, bij gebrek aan een onderbouwde weerlegging door verweerder, is geslaagd in haar bewijsvoering over haar verblijf en de wijze van onderhoud in de periode voorafgaand aan de aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij aan eiseres met ingang van 16 juni 2014 bijstand wordt toegekend. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/7140

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.E. van der Haar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) afgewezen.
Bij besluit van 3 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.L.M. Verstegen en mr. F. Grootveld.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft bijstand ontvangen over de periode van 16 december 2010 tot 27 juni 2012. Deze uitkering is beëindigd omdat eiseres langer dan vier weken in het buitenland verbleef waardoor er geen recht op uitkering meer bestond. Tot de nieuwe aanvraag voor bijstand op 16 juni 2014 heeft verweerder niets meer van eiseres vernomen. Volgens eiseres heeft zij tot haar terugkeer in Nederland samengewoond met haar partner in [plaatsnaam] . Verweerder heeft de aanvraag voor bijstand afgewezen omdat eiseres niet met objectief verifieerbare bewijsstukken heeft aangetoond waar zij in de periode voorafgaande aan de bijstandsaanvraag haar hoofdverblijf heeft gehad en hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. Ook heeft eiseres niet aangetoond dat er wijzigingen in haar omstandigheden zijn waardoor zij bijstandsbehoeftig is geworden. Volgens verweerder staat zodoende onvoldoende vast dat eiseres in een situatie
verkeert als bedoeld in artikel 11, eerste lid van de WWB.
2. Eiseres heeft aangevoerd dat zij met bewijsstukken voldoende inzicht heeft gegeven over haar verblijf in [plaatsnaam] en de manier waarop zij aldaar in haar onderhoud heeft voorzien.
3. Eiseres is op [datum] in Marokko in het huwelijk getreden. Eind 2010 is zij vanwege huwelijksproblemen teruggekeerd naar Nederland en weer bij haar ouders en drie zussen in Nijmegen gaan wonen. Op 1 april 2011 is haar zoon [naam zoon] geboren. De ouders van eiseres accepteerden niet dat zij haar man had verlaten en de sfeer in het ouderlijk huis werd dermate slecht dat eiseres medio 2012 met haar zoontje is vertrokken naar een oom in Frankrijk, waar zij een paar maanden is gebleven. Ook deze oom oefende, via haar vader, druk uit om terug te keren naar haar echtgenoot, zodat eiseres eind 2012 is teruggekeerd naar [plaatsnaam] . Omdat zij er echter niet voldoende van overtuigd was dat het goed zou gaan in [plaatsnaam] heeft eiseres zich niet uitgeschreven uit de BRP. Omdat zij geen inkomstenformulieren meer invulde, werd haar WWB-uitkering met ingang van 27 juni 2012 beëindigd. Zij bleef kindgebonden budget ontvangen op haar eigen bankrekening in Nederland. Omdat er regelmatig beslag werd gelegd op haar bankrekening sprak eiseres met haar zus [naam zus] af dat de kinderbijslag op [naam zus] rekening zou worden gestort. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat zij nog recht had op kindgebonden budget en kinderbijslag. Tot medio 2014 is eiseres bij haar man in [plaatsnaam] gebleven. Aangezien er opnieuw huwelijksproblemen ontstonden, is zij met [naam zoon] teruggegaan naar Nederland. Haar schoonmoeder heeft de tickets betaald, deze heeft zij bij thuiskomst weggegooid. Op 8 september 2014 is haar dochter [naam dochter] geboren. Verweerder heeft eiseres met ingang van 8 oktober 2014 alsnog bijstand toegekend.
4. Eiseres heeft onder meer de volgende bewijsstukken aan verweerder overgelegd:
- een kopie van de huwelijksakte, waaruit blijkt dat eiseres op [datum] in het huwelijk is getreden met [naam echtgenoot] .
- een verklaring in het Spaans van haar schoonmoeder, waarin deze verklaart volledig in het onderhoud van haar schoondochter en haar kleinzoon te hebben voorzien. Eiseres heeft een vertaling door een beëdigd vertaler bijgevoegd.
- een verklaring in het Spaans van de schoonzus van eiseres, waarin deze verklaart dat zij vanaf de geboorte van de zoon van eiseres kleding heeft gekocht. De schoonzus heeft een [naam 1] winkel in [plaatsnaam] . Eiseres heeft een vertaling door een beëdigd vertaler bijgevoegd.
- een verklaring in het Spaans van het kinderdagverblijf, waarin wordt verklaard dat [naam zoon] van 20 augustus 2012 tot 3 april 2014 het kinderdagverblijf heeft bezocht.
- kopieën van bankafschriften van zowel haar eigen ING-bankrekening als de ABN AMRO-bankrekening van haar zus [naam zus] .
5.1
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres heeft verzocht bewijsstukken aan te leveren over de periode van 27 juni 2012 tot 16 juni 2014 voor de wijze, waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank wijst erop dat uit de rechtspraak (onder andere ECLI:NL:CRVB:2015:148) volgt dat een periode van - maximaal - zes maanden is toegestaan voor het vragen van bewijsmiddelen. Over deze beperkte periode geldt de bewijsplicht, over een eventuele langere periode dient de betrokkene aannemelijk te maken op welke wijze in het onderhoud werd voorzien. De vraag ligt dan ook voor of verweerder eiseres terecht over een periode van twee jaar de bedoelde bewijsplicht heeft opgelegd. Uit
de stukken blijkt niet op grond van welke overwegingen verweerder een periode van twee
jaar heeft gehanteerd. Ook ter zitting heeft verweerder hier geen duidelijkheid over kunnen geven. Wel heeft verweerder ter zitting desgevraagd toegelicht dat de eerdere gang van zaken omtrent de beëindiging van de bijstand per 27 juni 2012 geen rol heeft gespeeld in dit verband.
De rechtbank vermag dan ook niet in te zien waarom aan eiseres een bewijsplicht is opgelegd omtrent de voorziening in het bestaan over een periode van twee jaar. De rechtbank oordeelt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat verweerder eiseres ten onrechte heeft verzocht bewijsmiddelen aan te leveren over de gehele periode van 27 juni 2012 tot 16 juni 2014. In dit verband wijst de rechtbank er voorts op dat aan eiseres met ingang van 8 oktober 2014 wèl bijstand is toegekend.
De tussenconclusie moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook zijn dat aan eiseres hoogstens de verplichting kon worden opgelegd om over een zodanig lange periode voorafgaand aan de aanvraag het reilen en zeilen omtrent haar voorziening in het bestaan aannemelijk te maken in plaats van te bewijzen.
5.3
Met betrekking tot de door eiseres ingediende bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
5.4
Met betrekking tot de door familieleden (de schoonmoeder en schoonzus van eiseres) afgelegde verklaringen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze familieleden niet onafhankelijk zijn, zodat aan deze verklaringen niet de door eiseres gewenste waarde kan worden toegekend. De rechtbank overweegt dat deze opvatting van verweerder niet aansluit bij de vrije bewijsleer in het bestuursrecht. De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen geen reden om deze verklaringen buiten beschouwing te laten enkel vanwege de omstandigheid dat het verklaringen van familieleden betreft.
5.5
Met betrekking tot de verklaring van het kinderdagverblijf heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat aan deze verklaring geen waarde kan worden toegedicht, aangezien in de verklaring de naam [naam 2] wordt vermeld, terwijl eiseres [naam 3] heet.
In de gronden van het beroep verwijst eiseres naar een telefonisch door beëdigd vertaler Peter F. Altenburg afgelegde verklaring. Altenburg heeft uitgelegd dat de “kh” een g-klank is en dat de Nederlandse “g” in het Spaans geschreven wordt als “j”, vergelijk Juan. De j-klank wordt in het Spaans weergegeven als dubbel “l”, vergelijk Mallorca. Altenburg acht het heel aannemelijk dat [naam 3] in het Spaans wordt geschreven als [naam 2].
De rechtbank acht de uitleg van Altenburg niet onaannemelijk, zodat verweerder de verklaring van het kinderdagverblijf om deze reden niet naast zich neer heeft kunnen leggen. Bij twijfel van verweerder over de uitleg van Altenburg had het op de weg van verweerder gelegen om hier een verklaring van een andere deskundige tegenover te stellen. Een dergelijke verklaring ontbreekt echter. Derhalve acht de rechtbank deze verklaring inzake het kinderdagverblijf alleszins aannemelijk.
6. De rechtbank is, gelet op bovenstaande overwegingen, van oordeel dat uit de door eiseres overgelegde stukken voldoende aannemelijk is geworden dat zij voorafgaande aan haar terugkeer naar Nederland in [plaatsnaam] verbleef en aldaar werd onderhouden door haar familie. Zoals in rechtsoverweging 5.2 is overwogen is aannemelijkheid de maatstaf van beoordeling in dezen, nu verweerder niet duidelijk heeft gemaakt waarom er in afwijking van de hoofdregel over een zeer lange periode in deze specifieke situatie een bewijsplicht zou
moeten gelden.
Hieruit volgt dat in voldoende mate is komen vast te staan dat eiseres op 16 juni 2014 in een situatie verkeerde als bedoeld in artikel 11, eerste lid van de WWB.
7. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Nu aan het primaire besluit hetzelfde gebrek kleeft en niet te verwachten valt dat verweerder dit gebrek nog zal kunnen herstellen zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door dat besluit te herroepen. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat een andere afwijzingsgrond dan de thans door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond aan de orde is. Eiseres heeft op 26 juni 2014 bijstand aangevraagd met ingang van 16 juni 2014. Aangezien 16 juni 2014 tevens de meldingsdatum is, betekent het voorgaande dat eiseres met ingang 16 juni 2014 in aanmerking komt voor bijstand naar de voor eiseres geldende norm van een inwonende alleenstaande ouder.
8. Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding tot een bedrag van € 980 zijnde twee punten in beroep. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en kent eiseres bijstand toe conform overweging 7 van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.