In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P. Niemeijer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst. Eiser ontving sinds 26 september 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente heeft op 11 april 2014 de bijstand van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij van mening was dat eiser samenwoonde met een andere persoon, wat zou leiden tot een gezamenlijke huishouding. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie van eiser en de andere persoon. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat de gemeente ten onrechte een huisbezoek heeft afgelegd zonder eerst minder ingrijpende onderzoeksmiddelen te gebruiken. De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat er geen voldoende bewijs was voor de stelling dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de andere persoon bij eiser lag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand niet gerechtvaardigd waren.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Eiser heeft recht op de bijstand zoals deze voor de intrekking was vastgesteld. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1960. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.