ECLI:NL:RBGEL:2015:6149

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6706
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van gezamenlijke huishouding; beoordeling van hoofdverblijf en onderzoeksbevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.P. Niemeijer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst. Eiser ontving sinds 26 september 2013 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente heeft op 11 april 2014 de bijstand van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij van mening was dat eiser samenwoonde met een andere persoon, wat zou leiden tot een gezamenlijke huishouding. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie van eiser en de andere persoon. Eiser heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding en dat de gemeente ten onrechte een huisbezoek heeft afgelegd zonder eerst minder ingrijpende onderzoeksmiddelen te gebruiken. De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen van de gemeente beoordeeld en geconcludeerd dat er geen voldoende bewijs was voor de stelling dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de andere persoon bij eiser lag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand niet gerechtvaardigd waren.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de primaire besluiten herroepen. Eiser heeft recht op de bijstand zoals deze voor de intrekking was vastgesteld. Tevens is de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1960. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/6706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.P. Niemeijer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorstte Hengelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 11 april 2014 (de primaire besluiten, verzonden 14 april 2014) heeft verweerder de aan eiser verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 26 februari 2014 ingetrokken en de ten onrechte verstrekte bijstand over de periode van 26 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 tot een bedrag van € 726,99 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 19 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.H.J. van Helden en G. Limpers.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser ontvangt sinds 26 september 2013 bijstand naar de norm van een alleenstaande.
Naar aanleiding van een controle van de bankafschriften van eiser heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. Verweerder heeft de Facebookpagina van eiser bekeken en in de periode van 4 tot en met 12 maart 2014 zijn er 12 waarnemingen op wisselende tijdstippen gedaan, daarbij werd de auto van
[naam] (hierna: [naam]) 11 keer bij het adres van eiser waargenomen. Op 26 maart 2014 hebben twee handhavingsmedewerkers een buurtonderzoek verricht waarbij met de bewoners van drie huizen is gesproken. Aansluitend aan dit onderzoek hebben de handhavingsmedewerkers op 26 maart 2014 rond 9.00 uur een huisbezoek afgelegd bij eiser en met eiser gesproken, in aanwezigheid van [naam]. Eiser heeft het formulier “toestemming binnentreden woning huisbezoek” ondertekend. Op 4 april 2014 heeft verweerder de onderzoeksbevindingen met eiser besproken.
2. Op grond van de onderzoeksbevindingen en het gesprek op 4 april 2014 heeft verweerder de primaire besluiten afgegeven, zoals weergegeven onder Procesverloop. Volgens verweerder is er sprake van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, lid 3 van de WWB.
3. In het onderhavige geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire besluit, te weten 11 april 2014.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte direct besloten heeft een huisbezoek af te leggen. Eerst had verweerder minder ingrijpende onderzoeksmiddelen dienen te gebruiken, aldus eiser. Met betrekking tot het huisbezoek zelf stelt eiser dat er geen sprake was van informed consent en dat er door de handhavingsmedewerkers ongeoorloofde druk is uitgeoefend. Van een hoofdverblijf van [naam] op het adres van eiser was volgens eiser geen sprake. [naam] en eiser stonden in de gemeentelijke basisadministratie op verschillende adressen ingeschreven en [naam] woonde destijds in Arnhem met haar dochter, waarvoor zij ook de zorg had.
5. De rechtbank zal allereerst de bezwaren van eiser tegen het huisbezoek beoordelen. Uit vaste rechtspraak (onder andere ECLI:NL:CRVB:2012:BV3077) volgt dat, indien een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek ontbreekt, de belanghebbende erop moet worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. In dit geval is de rechtbank evenwel van mening dat verweerder, gezien de onderzoeksbevindingen, in redelijkheid tot een huisbezoek heeft kunnen besluiten. Hieruit volgt dat het wijzen van eiser op de gevolgen van niet meewerken niet ongeoorloofd is.
Voorts onderschrijft de rechtbank eisers stelling dat er geen sprake was van informed consent niet. Gelet op de door eiser op 26 maart 2014 ondertekende verklaring (het formulier “toestemming binnentreding woning huisbezoek”) en de eveneens op 26 maart 2014 door eiser ondertekende verklaring waarin hij schrijft toestemming te hebben gegeven de woning te betreden, gaat de rechtbank uit van informed consent. Hierbij heeft de rechtbank mede in ogenschouw genomen dat eiser tijdens het - latere - gesprek op 4 april 2014 weliswaar heeft aangegeven zich overvallen te hebben gevoeld door het huisbezoek, maar zich niet heeft beroepen op het ontbreken van informed consent.
Evenmin kan de rechtbank eisers stelling onderschrijven dat verweerders handhavingsmedewerkers ongeoorloofde druk hebben uitgeoefend door direct bij binnenkomst te dreigen met het beëindigen van de bijstand indien eiser niet zou meewerken. Het door eiser ondertekende formulier “toestemming binnentreding woning huisbezoek” biedt voor eisers stelling geen aanknopingspunten. Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen is het, indien er een redelijke grond bestaat voor het afleggen van een huisbezoek, verplicht om de belanghebbende te wijzen op de gevolgen van niet meewerken. In dit geval is eiser er op gewezen dat zijn bijstand bij niet meewerken zal worden verlaagd naar 50% van de gehuwdennorm. De rechtbank acht dit niet ontoelaatbaar.
6.1
Gelet op de onder punt 2. genoemde wettelijke bepaling dient vervolgens te worden beoordeeld of er in de onderhavige periode sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf van eiser en [naam] op het adres van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van verweerder hiertoe onvoldoende feitelijke grondslag bieden.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Ingevolge recente jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:556) dient in een geval als het onderhavige te worden beoordeeld waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven, in dit geval van [naam], zich bevindt.
6.2
In de onderhavige periode kwam [naam] weliswaar veel over de vloer bij eiser, maar daaruit blijkt niet dat [naam] haar hoofdverblijf had verplaatst van het adres in Arnhem waar zij samen met haar minderjarige dochter woonde en in de BRP was ingeschreven, naar het adres van eiser. Ook de overige onderzoeksbevindingen bieden op zichzelf, noch in samenhang bezien, een toereikende feitelijke grondslag voor de conclusie dat het zwaartepunt van het persoonlijk leven van [naam] zich in voornoemde zin had verplaatst. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan op het adres van [naam] in Arnhem en de stelling van eiser dat [naam] de zorg had over haar minderjarige dochter niet nader heeft onderzocht. Evenmin heeft verweerder nader onderzoek gedaan naar het overnachten van [naam] bij eiser. Dit had voor de hand gelegen, nu eiser op 26 maart 2014 schriftelijk heeft verklaard dat [naam] sinds een maand of drie af en toe bij hem slaapt, terwijl verweerder in het verslag van het gesprek van 4 april 2014 heeft opgetekend dat [naam] vanaf 26 februari 2014 vier nachten of meer bij eiser slaapt. Voor dit laatste biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
7. Nu volgens de rechtbank niet is voldaan aan het criterium van gezamenlijk hoofdverblijf is er reeds op die grond in de onderhavige periode geen sprake geweest van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3, lid 3 van de WWB en geen bevoegdheid van verweerder tot de onderhavige intrekking en terugvordering. Aan de beoordeling of er sprake is van wederzijdse zorg wordt door de rechtbank dan ook niet (meer) toegekomen. Het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking. Nu aan de primaire besluiten hetzelfde gebrek kleeft en niet te verwachten valt dat verweerder dit gebrek nog zal kunnen herstellen zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de besluiten te herroepen. Dit betekent derhalve dat de bijstand van eiser vanaf 26 februari 2014 tot het moment van hernieuwde toekenning onverkort dient te worden uitgekeerd, zoals daarvoor van toepassing was.
8. Het beroep is gegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding tot een bedrag van € 1960, zijnde twee punten in bezwaar en twee punten in beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van 11 april 2014, onder verwijzing naar hetgeen onder 7.0 van deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1960;
bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.