ECLI:NL:RBGEL:2016:3158

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8961
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over verantwoording persoonsgebonden budget en kosten hotelovernachtingen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) over de jaren 2013 en 2014 niet werd geaccepteerd. Eiseres ontving een pgb voor zorg, maar verweerder heeft kosten voor tijdelijke opvang en hotelovernachtingen afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, geboren op 22 juli 1943, een indicatie had voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat zij lijdt aan een ernstige psychische stoornis. De rechtbank heeft de feiten en besluiten van verweerder geanalyseerd, waaronder de besluiten van 13 augustus 2014 en 18 november 2014, waarin eiseres werd verplicht om een bedrag van € 23.627,28 terug te betalen.

Tijdens de zitting op 31 maart 2016 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde, en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff. De rechtbank heeft overwogen dat de kosten van hotelovernachtingen niet als begeleiding onder de AWBZ kunnen worden geclassificeerd, omdat het hotelpersoneel geen toezicht op eiseres kan uitoefenen. Eiseres heeft betoogd dat haar in een telefoongesprek was toegezegd dat hotelkosten als begeleiding ten laste van het pgb mochten worden gebracht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen ondubbelzinnige toezegging was gedaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 992 zijn vastgesteld, en moet het betaalde griffierecht van € 45 worden vergoed. De rechtbank heeft benadrukt dat de zaak niet definitief kan worden beslecht zonder nadere specificatie van de kosten door eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8961

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. S.C. Veenhoff),
en

[verweerder] te [plaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de door eiseres verstrekte verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 voor een bedrag van € 67.623 en over de periode 1 januari 2014 tot en met juni 2014 voor een bedrag van € 30.236,90, niet geaccepteerd.
Bij besluit van 15 augustus 2014 (eindafrekening pgb 2013) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres over 2013 een bedrag van € 23.627,28 moet terugbetalen.
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door eiseres tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is verschenen drs. [betrokkene]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.R. van Oppenraaij-Beijdorff.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren op 22 juli 1943, beschikte in 2013 en 2014 over een indicatie ZZP GGZ04C van het CIZ ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor zorg gedurende zeven etmalen per week. Zij lijdt aan een psychische stoornis (ernstige vorm van dissociatie) en heeft tevens fysieke beperkingen. Eiseres ontving ter zake een pgb, zoals blijkt uit de verleningsbeschikkingen met betrekking tot die periode.
2. Verweerder heeft in het kader van de verantwoording van het pgb besluiten genomen. Daarbij zijn de kosten van de zorg, verleend door [betrokkene] en door eiseres aangeduid als tijdelijk verblijf/opvang, niet geaccepteerd. Voorts zijn niet geaccepteerd de kosten samenhangend met de hotelovernachtingen in hotel Golden Tulip te Velp en hotel Haarhuis te [woonplaats]. Ten slotte zijn niet geaccepteerd de kosten samenhangend met verblijf op Terschelling en in Zwitserland. Deze besluiten zijn gehandhaafd bij het bestreden besluit, waarmee eiseres zich niet kan verenigen.
3. In het verweerschrift van 21 maart 2016 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de kosten die door [betrokkene] als tijdelijk verblijf/opvang in naam van [bedrijf] zijn gefactureerd, op basis van de bijgestelde zorgovereenkomst met hem als zorgverlener en de verleende begeleidingsactiviteiten (alsnog) worden geaccepteerd. Over 2013 en de eerste helft van 2014 wordt een bedrag van in totaal € 34.090 alsnog geaccepteerd, zo stelt verweerder in het verweerschrift.
Nu verweerder hiermee in zoverre terugkomt van zijn bestreden besluit, kan dat bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is reeds daarom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank de nog resterende geschilpunten tussen partijen bespreken, teneinde te bezien of de zaak finaal kan worden beslecht.
4. In geschil is thans nog of de kosten samenhangend met de hotelovernachtingen kunnen worden vergoed.
Eiseres stelt dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het hotelpersoneel het toezicht over eiseres overneemt.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van begeleiding, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Bza), omdat het toezicht op eiseres niet door het hotelpersoneel wordt overgenomen. Het overnemen van toezicht vergt volgens verweerder een zekere nabijheid van degene die toezicht houdt en dat ontbreekt. Verweerder wijst daarbij op de Indicatiewijzer, versie 7.1, pagina 115, van het CIZ, zijnde een toelichting op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ.
5. Op grond van artikel 6, eerste lid, van het Bza – zoals dat luidde ten tijde in geding – omvat begeleiding activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijk of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:
a. de sociale redzaamheid,
b. het bewegen en verplaatsen,
c. het psychisch functioneren,
d. het geheugen en de oriëntatie, of
e. die matig of zwaar probleemgedrag vertonen.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en dat deze strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan op grond van het derde lid uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
In de indicatiewijzer is vermeld dat toezicht op de verzekerde kan worden overgenomen als deze gericht is op:
- toezicht op en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis; thuis of elders en/of
- het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig ingegrepen kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld valgevaar, of complicaties bij een ziekte.
6. De rechtbank is van oordeel dat van begeleiding, als bedoeld in het Bza, bij de hotelovernachtingen geen sprake is omdat het toezicht op eiseres niet door personeel van het hotel wordt overgenomen. Gebleken is dat in de betrokken hotels geen ander personeel aanwezig is dan de nachtportier en ter zitting is door eiseres verklaard dat de nachtportiers niet weten wat eiseres mankeert en waarom zij in het hotel verblijft. Niet gebleken is verder dat de nachtportiers met betrekking tot eiseres andere/meer werkzaamheden verrichten dan zij ten opzichte van andere gasten verrichten. Voorts bevinden de nachtportiers zich niet in de directe nabijheid van de hotelkamer van eiseres en kunnen daarom niet altijd tijdig en adequaat ingrijpen. Zo heeft eiseres ter zitting gesteld dat zij op enig moment hotel Haarhuis heeft kunnen verlaten en in de Rijn terecht is gekomen. Ook ontbreekt een zorgovereenkomst die voldoet aan de in de toekenningsbeschikking genoemde voorwaarden. Dat alles maakt dat verweerder de kosten van de hotelovernachtingen in hotel Golden Tulip te Velp, hotel Haarhuis te [woonplaats] en hotel Paal 8 op Terschelling, terecht niet heeft geaccepteerd.
7. Eiseres betoogt dat haar in een telefoongesprek is toegezegd dat hotelkosten als begeleiding ten laste van het pgb mogen worden gebracht. In dat gesprek is volgens haar gezegd ”dat is een handige oplossing, dat is slim gevonden”.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen toezeggingen zijn gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat van een ondubbelzinnige, ongeclausuleerde en onvoorwaardelijke toezegging van verweerder dat de hotelkosten als begeleiding ten laste van het pgb mogen worden gebracht, geen sprake is. Met de opmerkingen ”dat is een handige oplossing, dat is slim gevonden”, is immers niet duidelijk gesteld dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel treft dan ook geen doel
8. Ten aanzien van de kosten die samenhangen met het verblijf in Zwitserland heeft verweerder in het verweerschrift geschreven en ter zitting nader toegelicht dat eiseres onvoldoende duidelijk heeft gemaakt of de gedeclareerde kosten zien op verpleging (inclusief de overnachtingskosten van de zorgverlener) of op de kosten van overnachting van eiseres zelf. Die laatste kosten kunnen volgens verweerder niet als begeleiding ten laste van het pgb worden gebracht, de kosten van de zorgverlener mogelijk wel. Het is aan eiseres om dit te specificeren.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hierin kan worden gevolgd. Eiseres zal hiertoe echter een nadere specificatie moeten overleggen waaruit blijkt welke kosten op verpleging betrekking hebben. Omdat deze specificatie er nog niet is, kan de rechtbank de zaak thans niet finaal beslechten.
9. De conclusie van het voorgaande is dat, gelet op rechtsoverweging 3, het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet, gelet op rechtsoverweging 8, evenwel geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, dan wel een tussenuitspraak te doen. Daarbij is nog van belang dat verweerder ter zitting heeft verzocht niet zelf in de zaak te voorzien, nu hij aan de hand van de uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar wil nemen, waarbij niet alleen over de proceskosten in bezwaar zal worden beslist, maar waarbij tevens een nieuwe jaarafrekening over 2013 wordt opgemaakt. Voorts is van belang dat dan de uitsplitsing door eiseres van de kosten met betrekking tot het verblijf in Zwitserland kan worden betrokken bij het nieuwe besluit. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat verweerder in de nieuwe beslissing op bezwaar tevens dient te betrekken de kosten van de begeleiding door een verpleegkundige op Terschelling en het door eiseres in haar beroepschrift van 23 december 2014 genoemde verblijf in Amsterdam (een nota van € 1200).
10. De rechtbank ziet ten slotte aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 992 (twee maal € 496, beroepschrift en zitting, wegingsfactor 1) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Tevens dient verweerder het betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 992;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.