ECLI:NL:RBGEL:2016:6176

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2106
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen over aanmaningskosten en naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem. De zaak betreft een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen, opgelegd voor het tijdvak februari 2015, alsook een boete en aanmaningskosten. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de boete op 1 februari 2016 vernietigd, maar heeft nagelaten tijdig te beslissen op het bezwaar van eiseres tegen de aanmaningskosten. Eiseres heeft op 2 november 2015 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, boete en aanmaningskosten, maar de inspecteur heeft hierop niet binnen de wettelijke termijn beslist.

De rechtbank overweegt dat de inspecteur op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om binnen zes weken op het bezwaar te beslissen. Aangezien de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en eiseres een ingebrekestelling heeft ingediend, is de inspecteur een dwangsom verschuldigd. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de maximale dwangsom van € 1.260 heeft verbeurd, omdat hij niet tijdig heeft beslist op het bezwaar tegen de aanmaningskosten.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de inspecteur op om alsnog binnen twee weken uitspraak te doen op het bezwaar tegen de aanmaningskosten, op straffe van een nieuwe dwangsom van € 100 per dag. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 248, en moet hij het door eiseres betaalde griffierecht van € 334 vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 16/2106

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 november 2016

in de zaak tussen

[X] B.V., te [Z] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Doetinchem, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak februari 2015 een naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [000] .A.01.5020) opgelegd van € 65 alsmede bij beschikking een boete van € 65.
Verweerder heeft eiseres op 27 oktober 2015 een aanmaning verstuurd voor de betaling van de naheffingsaanslag en boete. Verweerder heeft € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht.
Eiseres heeft bij brief van 2 november 2015, ontvangen door verweerder op 10 november 2015, bezwaar gemaakt tegen de opgelegde naheffingsaanslag, boete en aanmaningskosten.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 februari 2016 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en boete verminderd tot nihil.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, onder meer indien het beroep kennelijk gegrond is.
2. Eiseres heeft bij brief van 3 februari 2016 verweerder in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van de uitspraak op bezwaar in verband met het bezwaar tegen de beschikking aanmaningskosten. In deze brief is door eiseres een beroep gedaan op de dwangsomregeling.
3. Verweerder heeft tot op heden nog niet op het bezwaar van eiseres tegen de aanmaningskosten beslist. Verweerder stelt dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom omdat geen uitspraak op bezwaar hoeft te worden gedaan nu de rechtsgrond voor het verzenden van de aanmaning, door de vermindering van naheffingsaanslag tot nihil, is komen te vervallen.
4. Op grond van artikel 7 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen kan degene van wie aanmaningskosten worden gevorderd bezwaar en beroep indienen. Hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is hierop van overeenkomstige toepassing.
5. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb dient verweerder vervolgens binnen zes weken op het bezwaar te beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder gelet op bovenstaande wetsartikelen op het bezwaar gericht tegen de beschikking aanmaningskosten te beslissen. Dit wordt niet anders doordat het bezwaar tegen de naheffingsaanslag en boete gegrond is verklaard. Daarmee is immers de beslissing ter zake van de aanmaningkosten niet vernietigd (vgl. Gerechtshof Amsterdam 27 september 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BY1188). De uitspraak op bezwaar is derhalve ten onrechte achterwege gebleven.
7. De beschikking aanmaningskosten is gedagtekend op 27 oktober 2015. Eiseres heeft hiertegen bij brief van 2 november 2015 bezwaar gemaakt. De laatste dag dat verweerder binnen de termijn uitspraak op bezwaar kon doen was 19 januari 2016. Ten tijde van de ingebrekestelling was de beslistermijn dus verstreken.
8. Ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Deze regeling is op grond van artikel 7:27 van de Awb ook van toepassing op het doen van uitspraak op bezwaar.
9. Verweerder heeft op 10 februari 2016 van eiseres een ingebrekestelling ontvangen in verband met het uitblijven van de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking aanmaningskosten. Dit betekent dat verweerder vanaf 25 februari 2016 voor het eerst een dwangsom is verschuldigd. Nu verweerder tot op heden nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan en inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken, heeft verweerder de maximale dwangsom van € 1.260 verbeurd.
10. Het beroep is kennelijk gegrond.
11. De rechtbank draagt verweerder op om alsnog uitspraak op bezwaar te doen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak van de rechtbank is verzonden. Hieraan verbindt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb opnieuw een dwangsom.
12. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het onderhavige beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 248 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 496 en een wegingsfactor 0,5 voor een lichte zaak, nu het louter de vraag betreft of verweerder nog dient te beslissen op het bezwaar tegen de aanmaningskosten). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt vast dat verweerder aan eiseres een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260;
  • draagt verweerder op om alsnog uitspraak op bezwaar te doen binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak van de rechtbank is verzonden, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak van de rechtbank na te leven, met een maximum van € 10.000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 248;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 334 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M. van Leeuwen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 november 2016
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum verzet doen bij de Rechtbank Gelderland, Team belastingrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. De indiener van het verzet kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
Bij het doen van het verzet dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het verzetschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het verzetschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen verzet wordt gedaan;
d. de gronden van het verzet.