1.3In een brief van 10 april 2015 heeft verweerder het voornemen kenbaar gemaakt het bezwaar ongegrond te verklaren, onder verwijzing naar artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder p en q, van de Rsa. Onderdeel p bepaalt dat het zorgkantoor de toekenning van een pgb weigert indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor niet in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, gemachtigde of zaakwaarnemer de door hem verkozen zorgverlener of zorgverlenende instantie op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg. Onderdeel q bepaalt dat het zorgkantoor toekenning weigert indien naar het oordeel van het zorgkantoor onvoldoende aannemelijk is dat met het persoonsgebonden budget zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit. Verweerder heeft als toelichting opgemerkt dat uit de informatie bij de aanvraag blijkt dat eiser met het pgb zorg wil inkopen bij [naam opvang] , terwijl verweerder bezig is met een onderzoek naar de zorg die [naam opvang] levert.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat bij het onderzoek naar [naam opvang] onder meer het volgende is gebleken: (1) de door [naam opvang] gehanteerde etmaaltarieven zijn niet inzichtelijk, (2) er zijn geen contactmomenten tussen budgethouder en zorgverlener, (3) er wordt meer zorg gedeclareerd dan er daadwerkelijk wordt geleverd, (4) budgethouders hebben geen inzicht in de financiën, (5) budgethouders worden gefaciliteerd om te sporten vanuit een pgb en (6) [naam opvang] bevindt zich in financiële problemen. Met betrekking tot de informatie die eiser heeft overgelegd, heeft verweerder voorts onder meer het volgende opgemerkt. De facturen over de te beoordelen periode zijn allemaal pas in 2015 opgemaakt, zodat op basis van deze facturen niet aannemelijk wordt dat de zorg daadwerkelijk is verleend. Voorts wordt de zorg voor wat betreft de functie begeleiding individueel (BI) te algemeen beschreven. Tenslotte wordt in de zorgverantwoording aangegeven dat eiser wordt geholpen bij het behalen van zijn schooldiploma; dit valt onder studiebegeleiding en dat is een vorm van zorg die niet uit het pgb kan worden betaald. Verweerder merkt op dat zorgkantoren een zorgplicht hebben voor budgethouders en dat in dat kader moet worden voorkomen dat eiser wordt geconfronteerd met een terugvordering. Volgens verweerder heeft het dan ook de voorkeur om geen pgb toe te kennen, omdat eiser wordt opgezadeld met een grote schuld als hij er op een later moment niet in slaagt om het pgb te verantwoorden. Het inkopen van zorg vóór er een pgb is toegekend komt volgens verweerder voor rekening en risico van eiser.
3. In beroep stelt eiser zich in de eerste plaats op het standpunt dat het door verweerder verrichte onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Eiser voert daartoe aan dat verweerder pas zeer laat op de pgb-aanvraag heeft gereageerd, terwijl BJ hierover al in 2013 contact heeft gehad. Volgens eiser kan verweerder hem niet verwijten dat hij al vanaf juni 2013 zorg is gaan inkopen, omdat er toen sprake was van een crisissituatie waarin een andere keuze niet mogelijk was. Eiser acht het ook onzorgvuldig dat verweerder gedurende de procedure meermalen van standpunt is veranderd en niet direct de juiste wettelijke grondslag heeft gekozen. Ten slotte heeft verweerder volgens eiser onvoldoende onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie van eiser, nu uit de besluitvorming van verweerder niets blijkt over de crisissituatie in 2013. Onderzoek naar die feitelijke omstandigheden is volgens eiser essentieel, omdat daaruit blijkt dat eiser de besluitvorming door verweerder niet kon afwachten alvorens zorg te gaan inkopen bij [naam opvang] .
Eiser stelt zich in de tweede plaats op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Hij merkt daarbij op dat de grondslag voor de weigering onvoldoende duidelijk is, nu uit het bestreden besluit niet blijkt wat volgens verweerder de verhouding is tussen de weigeringsgrond van de Rsa enerzijds en de door verweerder genoemde zorgplicht anderzijds. Ook merkt eiser op dat verweerder kennelijk grote waarde hecht aan het onderzoek naar [naam opvang] , maar dat er geen onderzoeksrapport beschikbaar is waaruit kan worden afgeleid wie het onderzoek heeft gedaan, wanneer dit heeft plaatsgevonden en wat er precies is onderzocht. Tenslotte merkt eiser op dat verweerder het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard, nu de motivering van de weigering pas in de bezwaarfase is gegeven.
Ten slotte stelt eiser zich in de derde plaats op het standpunt dat hij wel degelijk kwalitatief goede zorg heeft ontvangen en dat er niets mis is met de financiële boekhouding van [naam opvang] .
In algemene zin merkt hij in dat verband op dat verweerder niet heeft onderzocht of de bevindingen uit het onderzoek ook in de concrete situatie van eiser aan de orde zijn. Voorts stelt eiser onder meer dat (1) er wel degelijk (veel) contactmomenten zijn tussen eiser en de begeleiders van [naam opvang] , dat (2) [naam opvang] niet méér maar juist minder zorg declareert dan er (in het geval van eiser) daadwerkelijk is geleverd, dat (3) de financiën van eiser worden beheerd door [naam] en eiser derhalve wel degelijk inzicht heeft in de financiën, dat (4) eiser wel wordt gestimuleerd om in zijn vrije tijd (onder meer) te sporten maar dat het sporten zelf niet uit het pgb wordt betaald, dat (5) verweerder in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom eventuele financiële problemen bij [naam opvang] een negatieve invloed zouden hebben op de aan eiser verleende zorg en dat (6) er wel degelijk sprake is (geweest) van begeleiding in de zin van de AWBZ.
Ter onderbouwing van deze standpunten heeft eiser een verklaring namens [naam opvang] overgelegd, waarin op verschillende punten een toelichting wordt gegeven.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.