KasadministratieDe kasadministratie is niet zodanig bijgehouden dat deze voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De heer [X] houdt zelf een handgeschreven kasboek bij. Gemachtigde verwerkt dit kasboek in de geautomatiseerde administratie. Belastingplichtige en zijn gemachtigde geven toe dat de kas in een aantal gevallen niet zodanig is geregistreerd zoals het had gemoeten. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de heer [X] al gauw 60 á 70 uur per week in de weer is met de handel. Hij heeft daarbij niet altijd de tijd om alle contante uitgaven en ontvangsten exact te noteren. Indien mogelijk wordt eens per week het kasboek bijgewerkt. Hieruit blijkt wel dat de kas niet regelmatig en niet volledig wordt bijgehouden. Omdat de kas niet volledig wordt bijgehouden komt het voor dat kosten niet of niet geheel worden verantwoord in de kas. Daarentegen worden de in- en verkopen veelal verantwoord op grond van zelf opgemaakte stukken.De heer [X] gaat bij het noteren van de ontvangsten en uitgaven uit van de datum op de factuur. Indien er een betaaldatum op vermeld staat wordt deze datum gehanteerd. Bij het opnieuw opzetten en controleren van de kas hebben wij dezelfde werkwijze gevolgd, hetgeen tot negatieve kassen leidt.(…)Tevens hebben wij geconstateerd dat niet alle ontvangsten en uitgaven in chronologische volgorde zijn geboekt. Het betreft niet alleen de aan- en verkopen van goederen maar ook bij de geboekte kosten ontbreekt de chronologische volgorde.
Er is geen enkele vorm van kascontrole gedurende de gehele controleperiode! In een periode van 2 jaar is het boeksaldo niet éénmaal vergeleken met het werkelijk aanwezige kasgeld. In het kladkasboek is door de heer [X] niet één keer een saldo vermeld.
In het jaar 2007 bedragen de totale inkopen € 203.750, deze zijn geheel contant voldaan. De verkopen in 2007 hebben € 261.650 bedragen, hiervan is € 163.800 contant voldaan. In het jaar 2008 bedragen de totale inkopen € 293.500, hiervan werd € 281.500 contant voldaan. De verkopen in 2008 hebben € 360.375 bedragen, hiervan werd € 287.775 contant ontvangen. De kas vervult derhalve een essentiële functie binnen de bedrijfsuitoefening. Wij zijn van mening dat, gelet op de gebreken die de kasadministratie vertoont, deze niet kan dienen als een betrouwbare basis voor de winstberekening.
(…)
2.5 Bewaarplicht (artikel 52, lid 4 Algemene wet inzake rijksbelastingen)De belastingplichtige heeft niet voldaan aan de bewaarplicht. Belastingplichtige heeft de facturen die door andere ondernemers zijn uitgereikt niet bewaard. Ondernemers zijn verplicht ter zake van leveringen aan andere ondernemers een factuur uit te reiken. De goederen die de heer [X] heeft gekocht zijn, gelet op de aard van de goederen, geleverd door een ondernemer. De heer [X] verantwoordt de inkomen aan de hand van door hem zelf opgemaakte stukken. De uitgereikte facturen zijn niet aangetroffen. Belastingplichtige is van mening dat er geen facturen zijn uitgereikt. Derhalve heeft belastingplichtige deze niet kunnen bewaren. Met andere woorden als je geen factuur krijgt kun je hem ook niet bewaren. Alleen al het feit dat geen factuur zou worden uitgereikt duidt er op dat de zaken niet volgens de regels verlopen.
(…)
3.1.1 Kasverantwoording/Geldbeweging(…)
De grootste negatieve kas ontstaat derhalve op 29 mei 2007 en bedraagt € 3.200,62. Gelet op het gemiddelde positieve saldo van € 23.438,17 betekent dit een omzet correctie van € 26.638,79.
Correctie 2007
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 22.385
Meer verschuldigde omzetbelasting € 4.253
(…)
Ook in het jaar 2008 komen negatieve kassen voor. (…) De grootste negatieve kas ontstaat op 10 september 2008 en bedraagt € 110.792,43. In 2008 is het gemiddelde positieve saldo
€ 23.659,18. Rekening houdend met dit gemiddelde positieve saldo betekent dit een omzet correctie van € 134.451.
Correctie 2008
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 112.984
Meer verschuldigde omzetbelasting € 21.647
(…)
3.1.3 Goederenbeweging(…)
[E] GmbHTijdens het onderzoek is komen vast te staan dat in 2008 voor tenminste € 89.000 aan goederen van [E] GmbH is verworven. Deze aankopen zijn niet in de administratie verwerkt. Door bij de geldbeweging de aankoop wel in de kas te verwerken ontstaat er een negatieve kas. Op grond van de negatieve kas is er gecorrigeerd. Wij beseffen ons dat de correctie in dit geval te laag is omdat er geen winst wordt bijgeteld. Volgens belastingplichtige zijn de aankopen voldaan met privé geld. Tot op heden heeft hij dit niet aannemelijk kunnen maken.
(...)
Voor wat betreft de 3 aggregaten deelt belastingplichtige ons in zijn brief van 12 april 2010 mee dat deze om niet zijn verkregen en derhalve niet in de goederenstroom zijn vermeld. De aggregaten zouden volgens belastingplichtige uiteindelijk als oud ijzer zijn afgevoerd. Dit achten wij niet aannemelijk. Als de aggregaten geen waarde zouden hebben waarom zou men zich dan de moeite getroosten om ze uit Oostenrijk op te halen. (…) Wij gaan er van uit dat de 3 aggregaten zijn verkocht voor € 10.000
Correctie 2008
Meer winst voor de inkomstenbelasting € 8.403
Meer verschuldigde omzetbelasting € 1.597”
4. Naar aanleiding van de bevindingen van de boekenonderzoeken heeft verweerder onderhavige belastingaanslagen aan eiser opgelegd.
Geschil
5. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag IB/PVV 2007 en de aanslag IB/PVV 2008 tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of verweerder terecht de administratie van eiser heeft verworpen als basis voor de winstberekening, en of verweerder de winst tot een juist bedrag heeft gecorrigeerd, en of de boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd?
6. Niet in geschil zijn de correcties die betrekking hebben op de mehrwertsteuer en de brandstofkosten.
Beoordeling van het geschil
Omkering van de bewijslast
7. Artikel 52, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken. Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, zijn administratieplichtigen verplicht de gegevensdragers gedurende zeven jaar te bewaren.
8. Artikel 27e, aanhef en onderdelen a en b, van de AWR, zoals dit luidde tot 1 juli 2011, bepaalt, voor zover hier van belang, dat de rechtbank het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaart indien de vereiste aangifte niet is gedaan of indien niet volledig is voldaan aan de verplichtingen van artikel 52 van de AWR, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de verwijzing naar de bevindingen zoals neergelegd in het controlerapport voldoende aannemelijk gemaakt dat de omzetten in de onderhavige jaren niet volledig in de administratie van de onderneming zijn opgenomen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ondanks dat er voornamelijk contante omzet wordt gegenereerd, eiser de ontvangsten en uitgaven niet regelmatig noteert, de ontvangsten en uitgaven niet in chronologische volgorde boekt, de ontvangsten en uitgaven volgens het kasboek niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid en er sprake is van negatieve kassen. Bovendien heeft eiser zelf inkoopfacturen opgemaakt, ontbreken er inkoopfacturen, vindt er geen kascontrole plaats en zijn facturen niet bewaard, dan wel nooit uitgereikt. Zo kan uit de administratie niet worden opgemaakt dat eiser in 2008 € 89.000 aan goederen heeft verworven van [E] GmbH en op welke wijze deze goederen zijn betaald.
10. De administratie van eiser vertoont derhalve dusdanige gebreken dat geoordeeld moet worden dat eiser de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR heeft geschonden. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gebreken zodanig dat op grond daarvan plaats is voor toepassing van de bewijsregel van artikel 27e van de AWR (omkering en verzwaring van de bewijslast). Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep ongegrond moet verklaren, tenzij eiser overtuigend aantoont dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
11. Ten aanzien van de tip- en smeergelden stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder de aftrek van deze kosten in het verleden accepteerde en dat hem pas bij brief van 26 september 2008 duidelijk is geworden dat in dit beleid een verandering is gekomen. Nu de gemaakte kosten voor deze datum liggen is eiser van mening dat ten onrechte de bedragen die zien op tip- en smeergelden zijn gecorrigeerd. In dit verband heeft de heer [D] , werkzaam bij de belastingdienst Winterswijk, ter zitting kort samengevat verklaard dat voor mensen woonachtig op het kamp vanaf midden jaren negentig van de vorige eeuw tipgelden oogluikend werden toegestaan met de bedoeling dat deze praktijk van tip- en smeergelden geheel zou verdwijnen. Dit is helaas niet gelukt en geconstateerd moet worden dat de omvang van de tip- en smeergelden alleen maar is toegenomen, aldus [D] . Met betrekking tot eiser heeft [D] verklaard dat hij in het jaar 2000 een controle bij eiser heeft verricht en dat hij daar toen heeft geconstateerd dat er tip- en smeergelden waren betaald. Deze tip- en smeergelden zijn toen niet gecorrigeerd. Hij kon zich niet meer herinneren of het eerdergenoemde gedoogbeleid expliciet met eiser is besproken.
12. Gelet op voorgaande verklaring is de rechtbank van oordeel dat eiser heeft aangetoond dat er in het verleden ten aanzien van tip- en smeergelden een gedoogsituatie gold die meebracht dat deze kosten in aftrek werden toegelaten. Eiser mocht er in ieder geval tot september 2008 op vertrouwen dat dit beleid nog steeds gold. De omstandigheid dat verweerder aan de omvang van de in aftrek toelaatbare tip- en smeergelden geen maxima heeft verbonden komt voor zijn risico en kan eiser thans dan ook niet worden tegengeworpen. Nu eiser onweersproken heeft gesteld dat ook de tipgelden voor het jaar 2008 voor september 2008 zijn voldaan is de rechtbank van oordeel dat de correctie die ziet op de tip- en smeergelden dient te vervallen. Het beroep is in zoverre dan ook gegrond.
13. Met betrekking tot de negatieve kassen geeft eiser toe dat de kasadministratie niet geheel correct werd gevoerd. Maar volgens eiser laten de negatieve kassen zich verklaren door de omstandigheid dat niet alle uitgaven en ontvangsten op de data die op de facturen of bonnen stonden in kas werden geboekt. Bovendien is eiser van mening dat een omzetcorrectie op basis van een gemiddeld positief saldo een te zware sanctie is, temeer omdat een correctie op deze basis onjuist is in verband met het sterk wisselend kassaldo. Ten aanzien van de negatieve kas in het jaar 2008 stelt eiser dat hij met gelden uit privé in 2008 voor een bedrag van € 89.000 goederen heeft aangekocht van [E] GmbH. Volgens zijn berekening is het namelijk mogelijk geweest om over de jaren 2000 tot en met 2008 een bedrag van minimaal € 35.000 te sparen.
14. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in de op hem rustende verzwaarde bewijslast. Daarvoor is hetgeen door hem is aangevoerd onvoldoende. Anders dan eiser is de rechtbank voorts van oordeel dat een omzetcorrectie op basis van een gemiddeld positief saldo een redelijk uitgangspunt vormt. De omstandigheid dat het kassaldo bij eiser sterk wisselend is, maakt dit niet anders. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
Aggregaten
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook ten aanzien van de correctie die verband houdt met de aggregaten niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast. De enkele stelling dat verweerder voorbij gaat aan het gegeven dat hij bij de aanschaf van een mixer en een kraan drie aggregaten om niet erbij kreeg is in dit verband onvoldoende. Dit klemt temeer nu eiser zelf aangeeft dat de opbrengst van het oude ijzer maximaal € 1.500 heeft bedragen en dit bedrag niet in de boeken is verantwoord. Ook deze beroepsgrond faalt.
Conclusie
16. Gelet op het voorgaande dient het belastbare inkomen uit werk en woning voor de jaren 2007 en 2008 als volgt te worden vastgesteld.
2007 2008
Winst voor ondernemeraftrek rapport
€ 57.734
€ 171.039
Af: Tip- en smeergelden
€ 2.500
€ 17.750
Winst voor ondernemersaftrek
€ 55.234
€ 153.289
Zelfstandigenaftrek
€ 5.645
€ 4.412
MKB-winstvrijstelling
€ 4.959
€ 14.888
Belastbare winst uit onderneming
€ 44.630
€ 137.959
Belastbaar inkomen uit werk en woning
€ 44.630
€ 137.959
17. Verweerder heeft op grond artikel 67e van de AWR in samenhang met paragraaf 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst aan eiser een vergrijpboete opgelegd van vijftig percent omdat het volgens verweerder aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
18. De rechtbank stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of het aan (voorwaardelijk) opzet van eiser is te wijten dat een onjuiste aangifte is gedaan de omkering van de bewijslast niet geldt (artikel 27e, derde lid, van de AWR). Het is derhalve aan verweerder feiten en omstandigheden te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet aan de zijde van eiser.
19. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5989, geoordeeld dat voor het aannemen van voorwaardelijk opzet niet alleen is vereist dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven, maar ook dat hij die kans toen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). 20. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich ervan bewust moet zijn geweest dat zijn handelwijze – het voeren van een gebrekkige administratie – onjuist was of dat deze handelwijze het reële risico in zich droeg dat de aanslag tot een te laag bedrag zou worden vastgesteld. Derhalve moet worden geconcludeerd dat het aan zijn opzet, althans ten minste aan zijn voorwaardelijk opzet, is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
21. Bij het beoordelen van de vraag of de boete passend en geboden is, dient de rechtbank in aanmerking te nemen dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan middels omkering van de bewijslast en een theoretische omzet berekening (Hoge Raad 18 januari 2008, nr. 41.832, ECLI:NL:2008:BC1962). Met de matiging van de boete tot 25% heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank hiermee reeds in voldoende mate rekening gehouden, zodat de boete in beginsel passend en geboden is.
22. Beoordeeld dient nog te worden of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In beginsel is sprake van een overschrijding indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak heeft gedaan (zie Hoge Raad 22 april 2005, nr. 37 984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006). Deze termijn vangt met betrekking tot de boeteprocedures aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. In het onderhavige geval is de redelijke termijn aangevangen met de datum van het (concept) controlerapport van 20 juli 2010 waarin de boete is aangekondigd. De termijn eindigt met deze uitspraak. De redelijke termijn is derhalve overschreden met meer dan 2 jaar. Dit leidt tot een vermindering van de boetes met 20% tot € 2.520 (2007) respectievelijk € 12.039 (2008). Verzuimboete
23. Aan eiser is wegens het niet tijdig doen van aangifte voor het jaar 2008 een verzuimboete opgelegd van € 226. Tegen deze bij beschikking opgelegde boete heeft eiser geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Nu eiser niet tijdig aangifte heeft gedaan, is de boete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd. Aangezien de rechtbank echter niet binnen twee jaar nadat de aanslag op 25 juni 2011 is vastgesteld, uitspraak heeft gedaan, dient de boete ambtshalve te worden verminderd. De rechtbank sluit aan bij het moment van opleggen van de aanslag aangezien dat het moment is dat jegens eiser een handeling is verricht waaraan zij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. De aanmaning tot het doen van aangifte kan daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet dienen. Een eerder moment is niet aannemelijk geworden. Aangezien de redelijke termijn is overschreden met meer dan 2 jaar zal de rechtbank de boete verminderen met 20% percent. De boete komt aldus uit op een bedrag van € 180.
Verzoek immateriële schadevergoeding
24. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Uit de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, 9 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:199, en van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, volgt dat rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel dat aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, ertoe noopt dat ook de beslechting van belastinggeschillen binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Een overschrijding van die termijn leidt, behoudens bijzondere omstandigheden, in de regel tot spanning en frustratie, wat grond vormt voor vergoeding van immateriële schade met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, aldus de Hoge Raad. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen. Bij overschrijding van deze termijn dient tevens te worden bepaald in hoeverre de overschrijding is toe rekenen aan het bestuursorgaan respectievelijk de rechterlijke macht. Voor deze toerekening heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de redelijke termijn in de onderhavige zaak te bekorten. 25. De ontvangstdatum van het bezwaarschrift is 27 juli 2011. De termijn is geëindigd met deze uitspraak. Tussen 27 juli 2011 en de datum van deze uitspraak, is een periode van vijf jaren en (afgerond) vijf maanden verstreken, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met drie jaren en vijf maanden, welke geheel moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. Wanneer de redelijke termijn is overschreden, geldt als uitgangspunt dat voor de schadevergoeding een tarief wordt gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Dit leidt tot een schadevergoeding van zeven maal € 500, dat is € 3.500.
26. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.
27. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente. Deze dienen om die reden overeenkomstig de vermindering van de belastingaanslagen te worden verminderd.
28. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.484 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde van per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1). De rechtbank beschouwt in dit verband de beroepen met nummer AWB 16/3137 en 16/3138 als samenhangende zaken. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.