ECLI:NL:RBGEL:2017:2696

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
16 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4412
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en verweerder over een opgelegde bestuurlijke boete wegens het niet nakomen van de inlichtingenverplichting onder de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser ontving bijstand en heeft gedurende een bepaalde periode bijschrijvingen op zijn bankrekening ontvangen zonder deze te melden aan verweerder. Dit leidde tot een terugvordering van ten onrechte genoten bijstand en de oplegging van een boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat het benadelingsbedrag van € 4.116,18 in rechte vaststaat en dat de boete van € 1.476,67 in overeenstemming is met de draagkracht van eiser, die de boete inmiddels volledig heeft betaald. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij administratieve hulp nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarmee de opgelegde boete in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/4412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2017

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. de Vries),
en
[verweerder]te [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 november 2014 (verzonden 1 december 2014, het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser, in verband met schending van de inlichtingenverplichting ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), een boete opgelegd van ter hoogte van het benadelingsbedrag van € 4.116,18.
Bij besluit van 30 januari 2015 (verzonden 4 februari 2015, het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien en de boete verlaagd tot een bedrag van € 1.476,67.
Bij besluit van 1 juli 2015 (verzonden 3 juli 2015, het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit I gegrond verklaard voor zover het betreft de hoogte van het boetebedrag, en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. P.R.M. Noppen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G. Rietbergen.
Op 19 april 2016 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen informatie te overleggen met betrekking tot eisers draagkracht.
Bij brief van 25 april 2016 heeft verweerder nadere informatie overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 22 juni 2016 te kennen gegeven dat hij zich zal refereren aan het oordeel van de rechter.
Verweerder heeft op 22 augustus 2016 toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting en eiser heeft deze toestemming op 14 april 2017 verleend.
De rechtbank heeft op 14 april 2017 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt bijstand vanaf 29 juli 2013. Over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 april 2014 heeft eiser bijschrijvingen op zijn bankrekening ontvangen, zonder hiervan bij verweerder melding te maken. Deze bijschrijvingen worden als inkomsten gezien en hadden met de bijstand verrekend moeten worden. Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft verweerder eisers bijstand over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 april 2014 herzien en van eiser een bedrag van € 4.116,18 aan ten onrechte genoten bijstand over deze periode teruggevorderd.
2. Het bestreden besluit gaat over een opgelegde boete tot een bedrag van € 1.476,67 in verband met overtreding van de inlichtingenverplichting.
3. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op zijn grief dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 98,- in de vordering heeft betrokken. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte ervan uit gaat dat het opleggen van een boete een verplichting is. Artikel 18a Pw geeft verweerder de mogelijkheid ingeval van dringende redenen af te zien van het opleggen van een boete. Eiser doet in dit verband een beroep op zijn administratieve onmacht. Hij moet zich in zijn financiële administratie laten coachen en begeleiden door zijn vader en meende hij dat hij geld mocht lenen van zijn ouders en dit niet aan verweerder behoefde door te geven. Zijn consulenten hebben hem verteld dat hij maar geld moest lenen van zijn ouders om naar sollicitatiegesprekken te gaan. Bij het beroepschrift heeft eiser informatie gevoegd van psycholoog T. Meulders uit 2014, alsmede een psychologisch rapport uit 2010, waaruit blijkt dat bij hem een autisme spectrum stoornis (PDD NOS) is vastgesteld. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat er in het geheel geen sprake is van een benadelingsbedrag, en aldus ook niet van een beboetbaar gedrag.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het bedrag van € 98,- de teveel betaalde bijstand over de periode van 29 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 is. Eiser heeft volgens verweerder ook in deze periode bijschrijvingen ontvangen op zijn bankrekening, hetgeen heeft geleid tot het teveel betaalde bedrag van € 98,-.
Verweerder is van mening een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt en komt tot de conclusie dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verminderde verwijtbaarheid. De door eiser overgelegde stukken geven hier volgens verweerder ook geen aanleiding toe.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden en is de WWB komen te vervallen. Op grond van het overgangsrecht zoals dat is geregeld in artikel 78z, vierde lid, van die wet, wordt in het geval een bezwaarschrift vóór of op de datum van de inwerkingtreding van de Pw is ingediend, beslist met toepassing van de WWB. Nu het bezwaarschrift is ingediend ná 1 januari 2015 wordt op dit beroep beslist met toepassing van de Pw.
6. De rechtbank komt niet aan bespreking van eisers grond toe dat verweerder ten onrechte een bedrag van € 98,- in de vordering heeft betrokken en voorts dat er geen sprake is van beboetbaar gedrag omdat niet vast staat dat er sprake is van een benadelingsbedrag. Het hoger beroep van eiser tegen de intrekking en de terugvordering is niet geslaagd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1176) uitspraak gedaan, waarmee het bruto benadelingsbedrag van € 4.116,18 onherroepelijk is geworden.
7. Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw, is verweerder gehouden een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden nu hij heeft verzuimd onverwijld melding te maken van de bijschrijvingen op zijn bankrekening over de periode van 1 augustus 2013 tot 1 april 2014, terwijl het hem duidelijk had moeten zijn dat dit van invloed was op zijn recht op bijstand. Hieruit volgt dat verweerder gehouden was eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
9. Vervolgens dient rekening te worden gehouden met hetgeen de CRvB heeft overwogen ten aanzien van de verwijtbaarheid, in onder meer de uitspraak van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754), welk toetsingskader nader is uitgelegd in de uitspraak van de CRvB van 23 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1801) alsmede in de uitspraak van 11 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:12). Hieruit volgt dat een beboetbare gedraging bij “gewone” verwijtbaarheid leidt tot een boete ter hoogte van 50% van het benadelingsbedrag. Afwijking van dit percentage naar boven is gerechtvaardigd indien sprake is van opzet of grove schuld. Afwijking van dit percentage naar beneden is aangewezen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de overtreder. Het bestuursorgaan dient op basis van de beschikbare informatie, zo nodig aangevuld met door de betrokkene nader te verstrekken inlichtingen of gegevens, te beoordelen of sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
10.1
Verweerder heeft in het primaire besluit II de oorspronkelijk opgelegde boete van
€ 4.116,18 verlaagd naar een bedrag van € 1.476,67. Deze verlaging is tot stand gekomen omdat verweerder, anders dan in het primaire besluit I, de boete heeft berekend aan de hand van het netto-benadelingsbedrag van € 2.953,34 en het boetebedrag vervolgens heeft vastgesteld op 50% van dit bedrag. Verweerder heeft de overtreding van de inlichtingenverplichting normaal verwijtbaar geacht, hetgeen leidt tot een boete van 50% van het benadelingsbedrag. Dat verweerder bij de boeteoplegging niet is uitgegaan van opzet of grove schuld acht de rechtbank juist. Dit betekent dat de rechtbank in beginsel een boete van 50% van het benadelingsbedrag op zijn plaats acht.
10.2
Dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid is de rechtbank onvoldoende gebleken. Zo is niet gebleken van omstandigheden van sociale, psychische of medische aard en onvoorziene of ongewenste omstandigheden waardoor eiser feitelijk niet in staat was zijn inlichtingenverplichting na te komen. Blijkens de door eiser overgelegde stukken is bij hem een stoornis in het autistisch spectrum vastgesteld, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat eiser niet is staat is zijn inlichtingenverplichting na te komen. De rechtbank heeft hierin mede betrokken dat verweerder in het verweerschrift schrijft –hetgeen door eiser niet is weersproken- dat tijdens de aanvraagfase voor bijstand is geconstateerd dat eiser bijschrijvingen op zijn bankafschriften had, en dat eiser er toen door verweerder op is gewezen dat bijschrijvingen tijdens de bijstandsperiode als inkomsten worden aangemerkt. Eiser was er aldus van op de hoogte dat hij verplicht was om melding te maken van bijschrijvingen. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om eiser te volgen in zijn stelling, dat verweerder hem heeft geadviseerd om geld te lenen zonder verweerder hiervan op de hoogte te brengen. Eiser heeft geld geleend van zijn ouders omdat hij de bijstand te laag vindt. Dit kan echter niet worden gelijkgesteld met geld lenen om naar een sollicitatiegesprek te kunnen reizen, zoals eiser kennelijk met verweerder heeft besproken.
10.3
Eiser heeft in beroep geen financiële omstandigheden aangevoerd, die aanleiding zouden kunnen geven om de boete verder te matigen. In een brief van 25 april 2016 schrijft verweerder dat de boete op 15 januari 2016 geheel is afgelost. Omdat eiser aldus blijkbaar voldoende draagkracht heeft gehad om de boete van € 1.476,67 te voldoen is de rechtbank van oordeel dat de aan eiser opgelegde boete evenredig, passend en geboden is. Dat betekent dat de opgelegde bestuurlijke boete stand kan houden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.