ECLI:NL:RBGEL:2017:2850

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 274
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning bijstandsuitkering met terugwerkende kracht op basis van bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft eiser, die op 22 juli 2016 de gemeente bezocht in verband met zijn verhuizing per 1 augustus 2016, zich op 1 september 2016 gemeld voor bijstand. De rechtbank oordeelt dat het eerdere bezoek niet als een melding of aanvraag kan worden beschouwd, omdat eiser daar alleen algemene vragen heeft gesteld. Echter, de rechtbank erkent dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering op 1 augustus 2016 moet worden gesteld. Eiser heeft verklaard dat hij tijdens het bezoek op 22 juli 2016 heeft gevraagd naar de voortzetting van zijn bijstandsuitkering na de verhuizing. De rechtbank heeft getuigen gehoord die bevestigen dat er miscommunicatie heeft plaatsgevonden, mede door de betrokkenheid van een medewerkster in opleiding. De rechtbank concludeert dat de miscommunicatie voor risico van verweerder komt, en dat eiser recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2016. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/274

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.L.Th. Balkema),
en
[verweerder]te [woonplaats], verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 (verzonden 8 november 2016, het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 september 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) toegekend naar de norm van een alleenstaande.
Bij besluit van 12 januari 2017 (verzonden 16 januari 2017, het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.E.W. Jansen. Als getuigen zijn gehoord [getuige] en [getuige].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontving tot 1 augustus 2016 bijstand van de gemeente [gemeente]. Met ingang van 11 juli 2016 heeft hij een woning toegewezen gekregen in [woonplaats] en vanaf 1 augustus 2016
staat hij aldaar ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp).
2. Op 22 juli 2016 heeft eiser samen met [getuige], die hem als vrijwilliger ondersteunt bij de verhuizing, op afspraak een bezoek gebracht aan het Klant Contact Centrum (hierna: KCC) van de gemeente om de zaken rond zijn verhuizing te regelen.
3. Op 1 september 2016 heeft eiser zich telefonisch bij verweerder gemeld voor een aanvraag voor bijstand. Op 19 september 2016 heeft hij een aanvraagformulier ingevuld. Verweerder heeft hierop bij de bestreden besluitvorming eiser bijstand toegekend met ingang van 1 september 2016.
4. Eiser bestrijdt in beroep de ingangsdatum van het recht op bijstand en stelt in dit verband dat verweerder hem ten onrechte niet met ingang van 1 augustus 2016 bijstand heeft toegekend. Hij voert daartoe aan hij in het gesprek op 22 juli 2016 navraag heeft gedaan omtrent zijn bijstandsuitkering. Daarbij is hem door de medewerkster van het KCC die hem te woord stond meegedeeld dat eiser moest wachten tot de gemeente [woonplaats] de stukken van de gemeente [gemeente] zou ontvangen. Vervolgens zou een afspraak gemaakt worden voor het regelen van een bijstandsuitkering. Na ruim een maand op een afspraak te hebben gewacht, heeft [getuige] op 1 september 2016 telefonisch navraag gedaan bij verweerder. Bij verweerder bleek niets bekend te zijn van een aanvraag voor bijstand. Eiser stelt dat hij onjuist is geïnformeerd door de medewerkster van het KCC. Als bewijs van zijn stelling heeft eiser notities uit een schriftje van [getuige] overgelegd, waarin [getuige] met betrekking tot het contact op 22 juli 2016 schrijft dat eiser moet wachten op nader bericht voor bijstand. Ook is [getuige] ter zitting als getuige gehoord. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat op 22 juli 2016 een aanvraag is gedaan (althans een melding) en subsidiair dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum dan 1 september 2016 rechtvaardigen.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er mogelijk sprake is geweest van miscommunicatie, maar dat niet kan worden geconcludeerd dat eiser onjuist is geïnformeerd over de procedure rondom het aanvragen van een bijstandsuitkering. Tijdens de hoorzitting op 10 januari 2017 heeft de medewerkster van het KCC, [getuige], een verklaring afgelegd. [getuige] kan zich het specifieke geval niet meer herinneren, maar heeft in het algemeen verklaard dat aan de balie de klant wordt verteld dat inschrijven in de gemeente [woonplaats] ongeveer vijf werkdagen duurt omdat de stukken vanuit de andere gemeente moeten worden doorgestuurd. Bij vragen over een bijstandsuitkering wordt altijd verwezen naar de website of de receptie, omdat zij als baliemedewerker (van de afdeling Burgerzaken) niets weet over bijstandsaanvragen. Zij heeft het dan ook nooit over een uitnodiging in dit verband. Verweerder wijst er verder op dat eiser op 3 augustus 2016 een schriftelijke bevestiging heeft gekregen van de adreswijziging. Verweerder stelt dat eiser daaruit had kunnen afleiden dat de stukken van de gemeente [gemeente] door de gemeente [woonplaats] waren ontvangen. Ter zitting heeft verweerder [getuige] als getuige laten horen.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
In artikel 44, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
6.2.
De rechtbank begrijpt uit de stukken en het verhandelde ter zitting het geschil aldus, dat partijen allereerst verdeeld zijn over de vraag op welke datum eiser zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens verweerder is de meldingsdatum 1 september 2016 (de datum waarop namens eiser telefonisch contact is opgenomen met verweerder), terwijl eiser zich op het standpunt stelt dat 22 juli 2016 als meldingsdatum moet worden aangemerkt.
6.3.
De rechtbank overweegt in dit verband dat eiser een afspraak heeft gemaakt met het KCC op 22 juli 2016 om zich in de gemeente [woonplaats] te laten inschrijven, en dat eiser tijdens het gesprek in algemene zin gevraagd heeft hoe het gaat met zijn bijstandsuitkering. Daarbij heeft [getuige] ook gevraagd of de afdeling Sociale Zaken zich in hetzelfde gebouw bevindt. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het bedoelde gesprek niet als een melding en evenmin als een aanvraag voor bijstand kan worden gezien. Gelet hierop is verweerder terecht uitgegaan van 1 september 2016 als meldingsdatum om bijstand aan te vragen, zodat in beginsel recht bestaat op bijstand met ingang van 1 september 2016.
6.4.
Volgens vaste rechtspraak over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet Werk en Bijstand (thans Pw, uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Eiser heeft aangevoerd dat bijzondere omstandigheden een toekenning van bijstand met ingang van 1 augustus 2016 rechtvaardigen.
6.5.1.
De rechtbank zal beoordelen of er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden om toekenning van bijstand met ingang van een eerdere datum dan 1 september 2016 te rechtvaardigen. Ter zitting heeft de rechtbank onder ede als getuigen gehoord [getuige] (namens eiser) en [getuige] (namens verweerder).
6.5.2.
Getuige [getuige] heeft - samengevat - het volgende verklaard:
“Wij meldden ons bij de balie, bij mevrouw [getuige]. Er was ook nog iemand in opleiding bij. (…) De afhandeling van de verhuizing is op de normale manier afgehandeld voor zover ik dat kan beoordelen. De heer [eiser] zou nog bericht krijgen van de inschrijving. Daarna is door [eiser] gevraagd wat hij moet doen voor zijn uitkering. Ik heb daarna het gesprek overgenomen. Wij moesten wachten omdat er nog wat stukken van de gemeente [gemeente] naar [woonplaats] gestuurd moesten worden. Ik heb gevraagd of de uitkering ook wordt behandeld door de afdeling Sociale Zaken. Deze vraag kwam kennelijk niet goed over want ik moest wachten tot bericht van de gemeente. Ik zou bericht krijgen wat ik moest doen om de uitkering aan te vragen. Men kon niet zeggen hoe lang het ging duren. Er is niet verwezen naar de website of de receptie.
Zaken duren vaak lang bij de gemeente, daarom hebben wij pas op 1 september 2016 contact opgenomen. Ik heb op 1 september 2016 gebeld en toen werd mij meegedeeld dat [eiser] niet stond ingeschreven voor een uitkering. (…)
Ik heb nooit eerder mensen met het aanvragen van bijstand geholpen. (…)”
6.5.3.
Getuige [getuige] heeft - samengevat - het volgende verklaard:
“Het specifieke bezoek van de heer [eiser] kan ik mij niet herinneren. (…)
In de regel komt iemand bij de balie om een verhuizing door te geven. Wij vullen de gegevens in in de computer. Er wordt een aangifteformulier geprint en dat wordt ondertekend. Wij vertellen de mensen dat de verwerking ongeveer vijf dagen duurt vanwege het opvragen van gegevens bij de oude gemeente. (…)
Als iemand bij mij te kennen geeft dat hij vragen heeft over een uitkering, wordt naar de receptie, de website of de klantenservice verwezen. Er is geen instructie van bovenaf, maar dit is wel hoe ik het standaard doe.
Ik heb in de periode rond 22 juli 2016 inderdaad iemand ingewerkt. Het gesprek is hierdoor niet anders verlopen, ik heb alleen waarschijnlijk wel uitleg gegeven. Ik weet niets van uitkeringen en ben ook nooit in de verleiding gekomen om daar toch iets over te zeggen.
We verwijzen altijd heel gericht naar de website of de klantenservice.”
6.5.4.
Eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het gesprek op 22 juli 2016 plaatsvond met de dame die in opleiding was, dat [getuige] ernaast zat, en dat hij op 22 juli 2016 expliciet heeft gesproken over uitkering bijstand.
6.5.5.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard niet te kunnen uitsluiten dat er sprake is geweest van miscommunicatie, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser lag om bij onduidelijkheid navraag te doen.
6.5.6.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat van bijzondere omstandigheden in het geval van eiser voldoende is gebleken. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kunnen de vragen van eiser op 22 juli 2016 niet worden aangemerkt als een melding of aanvraag voor bijstand. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, waaronder de verklaringen van de getuigen [getuige] en [getuige], is echter voldoende aannemelijk dat eiser zich op 22 juli 2016 tot verweerder heeft gewend met - onder meer - de intentie om te verzekeren dat zijn bijstandsuitkering na de verhuizing zou doorlopen. Eiser heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij op 22 juli 2016 heeft gevraagd naar uitkering ingevolge de bijstand en [getuige] heeft onder ede bevestigd dat vragen zijn gesteld over de uitkering. Daartegenover staat dat [getuige] zich het specifieke geval van eiser niet meer kan herinneren en slechts de algemene gang van zaken heeft weergegeven. Daarmee is niet gemotiveerd weersproken dat eiser vragen over zijn uitkering heeft gesteld (vergelijk ook Rechtbank Breda 25 mei 2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:2486). Niet aannemelijk is geworden dat in dit geval is verwezen naar de website of de klantenservice, nu dit uitdrukkelijk is betwist door [getuige]. Welke informatie precies is gegeven, kan dan in het midden blijven, nu in elk geval aannemelijk is geworden dat eiser en [getuige] daaruit hebben begrepen dat eiser diende af te wachten. Daar komt bij dat eiser na zijn bezoek aan de gemeente op 22 juli 2016, pas op 1 september 2016 contact heeft gezocht met verweerder om navraag te doen naar de status van zijn bijstandsaanvraag. Dit maakt eisers stelling dat hem was verteld dat hij moest afwachten te meer aannemelijk. De rechtbank heeft ter zitting ook inzage gehad in het originele aantekenschrift van [getuige]. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan hetgeen [getuige] in dit schrift heeft opgetekend met betrekking tot hetgeen zij heeft begrepen uit het bezoek aan verweerder op 22 juli 2016.
6.5.7.
De rechtbank betrekt bij het voorgaande ook dat verweerder heeft erkend dat niet valt uit te sluiten dat sprake is geweest van miscommunicatie. Dit acht de rechtbank gelet op de verklaring van [getuige] aannemelijk, mede gelet op het feit dat eiser en [getuige] te woord zijn gestaan door een medewerkster in opleiding en dat verweerder of de gemeente geen instructie van bovenaf geeft hoe te handelen wanneer er bij het KCC vragen worden gesteld over bijstand. In dit licht acht de rechtbank tot slot nog relevant dat [getuige] niet eerder iemand heeft geholpen met het aanvragen van bijstand, waardoor ook niet gezegd kan worden dat zij wellicht beter had moeten weten. Zij heeft eiser als vrijwilligster bijgestaan vanwege eventuele taalproblemen, niet vanwege deskundigheid op het gebied van bijstandsaanvragen. Gelet op de verstrekkende gevolgen voor eiser dient eventuele miscommunicatie over de bijstandsuitkering van eiser in de gegeven omstandigheden voor risico van verweerder te komen. Hij heeft juist alles gedaan om het onderhavige probleem te voorkomen.
6.5.8.
Dat eiser op 3 augustus 2016 van verweerder een brief heeft gekregen dat zijn adreswijziging was verwerkt leidt niet tot een ander oordeel, aangezien uit deze brief, anders dan verweerder stelt, niet kan worden afgeleid dat nader handelen van eiser in verband met het verkrijgen van bijstand vereist was.
6.6.
Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond dient te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd op grond van strijd met het motiveringsbeginsel als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Gelet op het in artikel 8:41a van de Awb neergelegde streven om het geschil zoveel mogelijk definitief te beslechten, zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid onder b van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank zal het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaren, het primaire besluit herroepen en bepalen dat eiser recht heeft op bijstand met ingang van 1 augustus 2016.
6.7.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het bezwaar en beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 990,- voor het bezwaar (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 495 per punt) en € 990,- voor het beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens zal verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46,- dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiser een bijstandsuitkering krijgt met ingang van 1 augustus 2016;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 990,-;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 990,-;
  • gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.