In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 22 augustus 2017 uitspraak gedaan over het verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens bijstandsuitkering was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. De intrekking vond plaats op basis van het argument dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, gezien zijn extreem lage waterverbruik van slechts 5 m³ per jaar. Verzoeker ontving sinds 26 juni 2011 een bijstandsuitkering, die later werd omgezet naar een uitkering op grond van de Participatiewet. De gemeente had signalen ontvangen dat verzoeker vermoedelijk bij zijn vriendin woonde, wat leidde tot een onderzoek naar zijn feitelijke woonomstandigheden.
Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 heeft verzoeker verklaard dat hij wel degelijk op zijn uitkeringsadres woont, maar ook regelmatig bij de moeder van zijn kind verblijft. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 12.774,29 gerechtvaardigd zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was en de kans op slagen van het bezwaar klein werd geacht. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste informatie over de woonomstandigheden voor het verkrijgen van bijstand.