ECLI:NL:RBGEL:2017:5405

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 853 en 17_854
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wegens hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. Eiser was onderhuurder van een woning waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. De inspecteur stelde dat eiser geen vereiste aangifte had gedaan en legde een navorderingsaanslag op, alsook een boete van € 3.544 en belastingrente van € 545. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de inspecteur handhaafde de aanslagen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2017 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, terwijl de inspecteur zijn verweerschrift indiende. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat eiser inkomsten uit hennepteelt had verzwegen. De rechtbank baseerde zich op een rapport van de politie waarin de opbrengst van de hennepkwekerij werd berekend. Eiser betwistte de bevindingen, maar de rechtbank vond zijn verweer onvoldoende onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat eiser de vereiste aangifte niet had gedaan, wat leidde tot omkering van de bewijslast.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, behalve voor de boete, die werd verminderd tot 25% van de belasting, oftewel € 1.772. De rechtbank oordeelde dat de boete passend was, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had geen bewijs geleverd voor zijn financiële problemen en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 17/853 en 17/854

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 oktober 2017

in de zaken tussen

[X] , te [Z] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000] .H37.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede bij beschikking een boete van € 3.544. Tevens is bij beschikking € 545 aan belastingrente in rekening gebracht. Daarnaast is aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2017 de navorderingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen op 13 februari 2017 digitaal beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017.
Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn [gemachtigde] , mr. [A] en [B] verschenen.
Eiser heeft ter zitting een nader stuk overgelegd. Verweerder heeft zich daartegen niet verzet.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser was in 2013 onderhuurder van een woning aan de [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning). De woning bestond uit drie verdiepingen. De begane grond en de eerste verdieping waren in gebruik als woonruimte.
2. Op [2014] heeft de politie in de woning een werkende hennepkwekerij aangetroffen.
3. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van de Politie Utrecht van 24 februari 2014 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:

“Ontnemingsperiode

Van [2013 1] tot [2014] . Deze periode beslaat 18 weken. Deze periode werd vastgesteld naar aanleiding van de aangetroffen situatie. Het aangetroffen koolstoffilter was dusdanig vervuild dat deze in ieder geval meer dan de aangetroffen kweek in gebruik is geweest. (…) Ook werden er een aantal plastic zakken aangetroffen met hierin wortelresten van hennepplanten van een eerdere kweek. Deze wortelresten waren voorzien van een dikke stam, wat er op duidt dat er volgroeide planten hadden gestaan. (…)

Ter beschikking staande gegevens

Ten behoeve van het onderzoek en het opmaken van dit rapport is gebruik gemaakt van gegevens die op navolgende wijze zijn verkregen:
(…)
- Het rapport 'wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna te noemen het BOOM-rapport) van 1 november 2010, waarin standaardberekeningen en normen met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht zijn vermeld.
(…)

Vaststelling opbrengst per oogst in de kweekruimte/Aangetroffen planten/potten

In de kweekruimte stonden minimaal 168 hennepplanten.
Wij stelden dit vast door de planten te tellen.
De oppervlakte van de beplanting in de kweekruimte was 18 m².
Per m² stonden er 9 hennepplanten.

Opbrengst hennep per plant

In het BOOM-rapport van 1 november 2010 is een tabel opgenomen met daarin de opbrengst per hennepplant. (…) Hieruit blijkt, dat hoe lager het aantal planten op een m², hoe hoger de opbrengst per plant. De opbrengst aan hennep per plant van de kweekruimte is volgens de tabel minimaal 30,9 gram.

Opbrengst hennep per oogst

De totale bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt: 168 planten x 30,9 gram = 5,1912 kilogram.

Financiële opbrengst per oogst

De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep kon niet worden vastgesteld. Volgens het BOOM-rapport bedraagt dit minimaal EUR 3280,00 per kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt minimaal:
5,1912 kilogram x EUR 3280,00 = EUR 17027,14.

Vaststelling eerdere oogsten in de kweekruimte

In de hierna vermelde berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van 1 reeds eerder gerealiseerde oogst(en) (…) De vermelde eerdere oogst(en) is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.

Hennepresten

Verdroogde resten van hennepplanten waren aangetroffen op de vloer gelegen in de ruimte gelegen direct naast de hennepkwekerij. Hennepafval was aangetroffen in afvalzakken op de tweede verdieping in de ruimte gelegen direct naast de hennepkwekerij. (…)

Kalkafzetting

In de kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. (…)

Stof op koolstoffilters

(…)
De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. (…)

Potgrond/wortelresten

In ruimte naast de kwekerij was een aantal (vuilnis)zakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich gebruikte stekblokjes/rondjes en wortelresten. (…)

Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel

Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesteld op:
Bruto opbrengst 1 oogst(en) x EUR 17027,14
EUR 17.027,14
Totale kosten 1 oogst(en) x EUR 1188,24
EUR -/- 1.188,24
Wederrechtelijk verkregen voordeel
EUR 15.838,90
(…)

Samenvatting/conclusie

(…)
Verdachte [X] werd aangehouden en gehoord. Hij verklaarde inderdaad de woning te huren van zijn broer en eigenaar te zijn van de aangetroffen hennepkwekerij. Hij verklaarde verder dat [C] niets met de hennepkwekerij te maken had.
(…)
Verdachte [X] werd als verdachte gehoord over een eventuele eerdere kweken. Hij verklaarde dat er nog niet geoogst was en dat er dus geen sprake was van een eerdere kweek. Verder verklaarde hij dat het dus nog niets opgebracht had en hem alleen maar geld gekost had.”
4. De strafrechtelijke vervolging van eiser voor het hebben van een hennepkwekerij is nog niet afgerond. Deze heeft betrekking op de periode van [2013 2] tot en met [2014] .
5. Bij het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 heeft eiser geen inkomsten uit hennepteelt aangegeven. Door verweerder is bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen een bedrag van € 15.839 als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt. Verder is op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een vergrijpboete van 50% van de nagevorderde belasting opgelegd.
Geschil
6. In geschil is of verweerder terecht en tot het juiste bedrag inkomsten uit hennepteelt heeft belast en of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
Vereiste aangifte
7. Verweerder heeft gesteld dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan door de inkomsten uit hennepteelt daarin niet aan te geven. Hierdoor is volgens verweerder een relatief en absoluut aanzienlijk bedrag aan belasting niet geheven. Dit dient te leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de vereiste aangifte niet is gedaan.
8. Verweerder stelt dat eiser een oogst heeft voltooid voordat de politie op [2014] de kwekerij heeft aangetroffen. Hij verwijst daarvoor naar het rapport van 24 februari 2014 en de daarin opgenomen feiten. Eiser heeft betwist dat hij heeft geoogst. Hij heeft onder meer aangevoerd dat het gerechtshof in de strafzaak te kennen heeft gegeven dat het de verbalisanten niet als deskundigen beschouwt en dat het de conclusies niet overneemt.
9. Met verwijzing naar het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij van 24 februari 2014 en de daarin opgenomen berekening van de opbrengst uit hennepteelt, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat vaststaat dat zich in een ruimte van de door eiser gehuurde woning een hennepkwekerij bevond. Er kan van worden uitgegaan dat hennepteelt een lucratieve activiteit is. In zijn algemeenheid wordt hennep immers geteeld om daaruit opbrengsten te verkrijgen. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij is gemotiveerd waarom aannemelijk is dat er ten minste één oogst heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht deze motivering voldoende overtuigend en onvoldoende gemotiveerd betwist. Met name acht de rechtbank van belang dat plastic zakken zijn aangetroffen met daarin wortelresten van hennepplanten met een dikke stam. Ook is van belang dat het aangetroffen koolstoffilter vervuild was. Hoewel de desbetreffende foto’s door het zwart-wit kopieerwerk weinig toegevoegde waarde hebben, begrijpt de rechtbank uit de formulering in het rapport dat de vervuiling van het koolstoffilter ernstiger was dan past bij een eerste kweek.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de bevindingen onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat de foto’s onvoldoende duidelijk zijn. De rechtbank baseert zich echter niet in de eerste plaats op de foto’s, maar op de omschrijving van de feiten die de verbalisanten hebben vastgesteld. Eiser heeft niet betwist dat het koolstoffilter vervuild was, maar hij voert aan dat die vervuiling wel degelijk is ontstaan gedurende één (nog niet voltooide) kweek. Een verdere onderbouwing hiervan heeft hij niet gegeven. Dat het werk aan de hennepkwekerij stof veroorzaakt, is iets wat voor elke hennepkwekerij geldt. Er is geen reden aan te nemen dat de vervuiling in zijn geval ernstiger was dan bij andere even lang draaiende hennepkwekerijen. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser de constatering dat sprake was van een vervuiling die ernstiger is dan past bij een eerste kweek niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Met betrekking tot het aantreffen van wortelresten met een dikke stam heeft eiser verklaard dat het ging om dode planten van de nog lopende kweek. Uit de omschrijving in het rapport volgt echter dat het niet ging om volledige planten (inclusief stelen en blad) maar alleen om de wortels. Omdat sprake was van dikke stammen, is het vermoeden gerechtvaardigd dat deze planten ook blad hebben gehad. Omdat het blad van deze planten klaarblijkelijk niet is aangetroffen, is het aannemelijk dat dit is geknipt en afgevoerd. De verklaring van eiser komt niet overeen met de feiten die de verbalisanten hebben vastgesteld. Als het ging om dode planten (dus hele planten), zou niet vermeld zijn dat het ging om wortelresten. Eiser heeft daartegenover niet met bewijzen onderbouwd dat het niet alleen wortelresten waren maar hele (dode) planten. De waarneming van de verbalisanten is ook anderszins niet voldoende gemotiveerd weersproken.
11. De stelling dat het gerechtshof in de strafzaak de ontnemingsvordering heeft aangehouden wegens twijfel aan de deskundigheid van de desbetreffende verbalisanten is niet juist. Uit het ter zitting overgelegde proces-verbaal volgt dat de zaak is aangehouden om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal op te laten maken over de melding van de wietplantage. De raadsman van eiser heeft ook onderzoekswensen geuit met betrekking tot het rapport van 24 februari 2014. Hierover heeft het gerechtshof opgemerkt dat het proces-verbaal niet is aan te merken als een deskundigenrapportage en dat het hof over de waarnemingen van de verbalisanten dient te oordelen los van de conclusie van de verbalisanten. Dit laatste betekent naar het oordeel van de rechtbank niet per se dat aan de kwaliteit van het rapport wordt getwijfeld. Het gerechtshof maakt alleen duidelijk dat het zelf moet beslissen welke conclusies uit de waarnemingen kunnen worden getrokken en dat het hof niet zonder meer de conclusies van de verbalisanten volgt. Ditzelfde geldt ook voor de belastingrechter. Hij dient zich een eigen oordeel te vormen over de bewijskracht van de hem voorgelegde stukken en kan niet volstaan met het verwijzen naar de conclusies van een verbalisant. De waarnemingen van de verbalisanten, waaronder die over de wortelresten, zijn in dit geval echter door eiser niet gemotiveerd betwist, en de rechtbank is van oordeel dat deze feiten aannemelijk maken dat sprake is geweest van een eerdere oogst.
12. De berekening van de inkomsten uit hennepteelt is in dit rapport gebaseerd op de algemene uitgangspunten in het rapport “wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht” van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM). Verweerder heeft die berekening overgenomen en deze berekening is als zodanig ook niet gemotiveerd door eiser weersproken.
13. Eiser heeft tegenover de politie toegegeven dat de hennepkwekerij in de woning van hem was. Daarom heeft verweerder de inkomsten uit hennepteelt terecht aan hem toegerekend.
14. De rechtbank stelt vast dat het bedrag aan belasting dat bij de primitieve aanslag niet is geheven wegens de omvang van de verzwegen inkomsten (uitgaand van de berekening in het rapport van 24 februari 2014 zo’n € 7.000) relatief en absoluut omvangrijk is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, ook aannemelijk gemaakt dat eiser, door deze inkomsten ten onrechte niet in zijn aangifte over het jaar 2013 op te nemen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van hem in het jaar 2013 te weinig belasting zou worden geheven. Aldus heeft eiser niet de vereiste aangifte gedaan. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR de beroepen ongegrond verklaart, tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen enkel bewijs geleverd waaruit het tegendeel blijkt.
15. Overigens mag ook in het geval van omkering en verzwaring van de bewijslast de navorderingsaanslag niet naar willekeur worden vastgesteld en dient sprake te zijn van een redelijke schatting (vergelijk Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). De uitgangspunten in de berekening in het rapport van 24 februari 2014 zijn door eiser niet gemotiveerd betwist en sluiten volgens het rapport aan bij de algemene uitgangspunten van BOOM. Daarmee is sprake van een redelijke schatting. Verweerder heeft ook een bedrag van € 1.188,24 aan kosten in mindering gebracht. De rechtbank acht dit evenzeer redelijk. Volledigheidshalve merkt zij op dat in dit geval zich niet de situatie van artikel 3.95 en artikel 3.14, eerste lid, letter d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 voordoet. Kosten zijn niet aftrekbaar wanneer sprake is van een strafrechtelijke veroordeling. Van een definitieve veroordeling is nog geen sprake en bovendien heeft de strafrechtelijke vervolging betrekking op een ander tijdvak. Nagevorderd wordt de opbrengst van een eerdere oogst, die naar alle waarschijnlijkheid vóór [2013 2] heeft plaatsgevonden, gelet op de grootte van de planten die op [2014] zijn aangetroffen en de groeitijd van hennepplanten.
16. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de berekening onjuist is, maar bij gebrek aan onderbouwing van die stelling gaat de rechtbank hieraan voorbij. In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij € 19.483 aan kosten heeft gemaakt, uitgesplitst in een aantal posten, maar hiervan ontbreekt elke onderbouwing met stukken. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij met [D] (de leverancier van elektriciteit) een compromis heeft bereikt over de hoogte van het na te betalen bedrag voor de aftap van stroom. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij ook tegenover [D] heeft volgehouden dat hij niet geoogst heeft en pas in december 2013 met de kwekerij is begonnen. Kennelijk heeft [D] eiser daarin gevolgd. In dat geval betreft het geen kosten die zijn toe te rekenen aan de onderhavige oogst en zijn ze ook om die reden niet aftrekbaar. Met betrekking tot de kosten van de spullen voor de kwekerij zelf heeft eiser verklaard dat deze met de leverancier van de spullen verrekend zouden worden met de opbrengst van de eerste kweek. Eiser zou daar een percentage van krijgen. Hoewel eiser stelt dat hij geen opbrengst heeft gehad, heeft de leverancier van de spullen hem (vooralsnog) niet aangesproken voor kosten. Deze kosten zijn dus uitgaand van de stellingen van eiser niet gemaakt. Het enkele feit dat de rechtbank verweerder volgt in het uitgangspunt dat wel sprake is geweest van een eerdere oogst betekent nog niet dat wel met deze kosten rekening moet worden gehouden, omdat eiser de kosten niet heeft aangetoond.
17. Ter zitting heeft eiser verder aangevoerd dat hij de ruimte waar de hennepkwekerij zich bevindt heeft gebruikt voor zakelijke doeleinden. Hij stelt dat hij om die reden recht heeft op een aftrek ter zake van kosten. Kennelijk doelt eiser hiermee op de regeling die is opgenomen in artikel 3.16, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Nog daargelaten of de werkruimte voldoet aan de overige voorwaarden van dat artikel (omdat hij de woning huurt van zijn broer en sprake moet zijn van een zelfstandig gedeelte), is van belang dat die regeling betrekking heeft op winst uit onderneming. Deze werkruimte heeft niet ter beschikking gestaan van de onderneming van eiser (als zelfstandige zonder personeel in de asbestsanering), maar is alleen gebruikt voor de kweek van hennep. De opbrengst daaruit is belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Alleen al om die reden is de regeling niet van toepassing.
18. Op grond van het voorgaande is het beroep, voor zover dit is gericht tegen de navorderingsaanslagen, ongegrond.
19. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient ook het beroep tegen de beschikking belastingrente ongegrond te worden verklaard.
20. Met betrekking tot de boete is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet voldoende kenbaar rekening heeft gehouden met het feit dat de aanslag is vastgesteld op basis van een theoretische berekening. De boete is een percentage van de verschuldigde belasting. In de berekening zitten echter aannames over de grootte van de oogst (het aantal planten), de opbrengst per plant en de opbrengst per gram. Niet inzichtelijk is gemaakt hoe professioneel de hennepkwekerij was, waardoor niet zonder meer aannemelijk is dat de opbrengst daadwerkelijk (ten minste) zo hoog was als op basis van de schatting kan worden aangenomen. De rechtbank zal de vergrijpboete daarom verminderen tot 25% van de belasting voor zover deze betrekking heeft op de inkomsten uit de hennepteelt, oftewel € 1.772. De rechtbank acht deze boete passend en vanuit een oogpunt van normhandhaving geboden. Voor een verdere matiging van de boete vindt de rechtbank geen aanleiding. Met name overweegt de rechtbank dat eiser zijn gestelde financiële problemen niet heeft onderbouwd met bewijsstukken.
21. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ter zake van de boetebeschikking gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre;
  • vermindert de boete tot € 1.772;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 333 aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in tegenwoordigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 oktober 2017
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.