In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 november 2017 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag omzetbelasting en een verzuimboete die aan eiser was opgelegd. Eiser had in 2006 tien percelen grond gekocht, maar de omzetbelasting hierover niet in aftrek gebracht. In 2013 verkocht hij drie percelen terug, maar voldeed de ontvangen omzetbelasting niet. Eiser stelde dat hij in 2013 alsnog de niet in aftrek gebrachte omzetbelasting kon verrekenen op basis van artikel 15, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). De rechtbank oordeelde echter dat het recht op aftrek van voorbelasting volledig en onmiddellijk moet worden geëffectueerd in het daartoe bestemde tijdvak, in dit geval in 2006. Artikel 15, vierde lid, Wet OB biedt geen mogelijkheid om de ten onrechte niet in aftrek gebrachte omzetbelasting alsnog in aftrek te brengen.
De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat hij in 2006 handelde als privépersoon en dat er sprake was van een vrijgestelde levering. De rechtbank concludeerde dat eiser in 2006 percelen grond had gekocht met het doel om stacaravans te laten ontwikkelen en te verkopen, en dat er geen sprake was van verhuur. Eiser had geen aangifte gedaan in 2013, wat leidde tot de conclusie dat er geen pleitbaar standpunt was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de naheffingsaanslag, de boete en de belastingrente.