In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, als bestuurder en enig aandeelhouder van een holding, in geschil is over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een loonopgave van de holding, waaruit bleek dat er een bedrag van € 4.914 aan loon was uitbetaald aan eiser. Eiser heeft dit bedrag niet in zijn aangifte opgenomen en betwist dat hij werkzaamheden heeft verricht voor de holding, wat hij toeschrijft aan zijn gezondheidstoestand. De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de loonopgave onjuist is en dat de inspecteur terecht is uitgegaan van de gegevens die hem ter beschikking stonden. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij geen loon heeft ontvangen, noch dat hij geen werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, evenals het beroep inzake de beschikking belastingrente, omdat eiser hiertegen geen afzonderlijke beroepsgronden heeft aangevoerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.