Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is een zorgaanbieder in de gemeente Ede (hierna: de gemeente). Eiseres heeft gedurende drie uur per week begeleiding – psychosociale begeleiding en hulp bij de administratie – verleend aan [naam] . [naam] heeft op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding voor drie uur per week met ingang van 10 mei 2017. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij de begeleiding wil inkopen bij eiseres. De aanvraag van [naam] is bij het primaire besluit afgewezen. Naast [naam] heeft ook eiseres zelfstandig bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, omdat zij niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan te merken. Daartoe heeft verweerder het volgende aangevoerd.
Het primaire besluit is gericht aan [naam] en betreft de afwijzing van haar aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding op grond van de Wmo 2015. Bij dit besluit is alleen het belang van [naam] rechtstreeks betrokken. Eiseres is aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning die kan worden ingekocht door [naam] en wordt als zodanig niet rechtstreeks geraakt door het besluit tot afwijzing van de maatwerkvoorziening aan [naam] . Eiseres heeft enkel een afgeleid (financieel) belang, aldus verweerder.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij wel belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Zij stelt dat zij door het primaire besluit rechtstreeks in haar belang is getroffen, omdat zij door de afwijzing van een maatwerkvoorziening aan [naam] geen vergoeding van de gemeente ontvangt voor de verleende spoedeisende maatschappelijke ondersteuning aan [naam] , terwijl zij door afspraken met de gemeente wel verplicht was om deze ondersteuning te verlenen.
4. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste rechtspraak moet er, om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen spreken, onder meer, een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van het besluit en de belangen van de belanghebbende.
5. Niet in geschil is dat [naam] bij toekenning van een maatwerkvoorziening de begeleiding wil inkopen bij eiseres. Eiseres is een door de gemeente gecontracteerde aanbieder van maatschappelijke ondersteuning. Op grond van deze contractuele relatie ontvangt eiseres van de gemeente een vergoeding voor het aantal uren verleende ondersteuning aan een inwoner van de gemeente die gebruik maakt van de door haar als aanbieder geboden hulp. Het belang van de aanbieder bij een beslissing omtrent de Wmo-aanspraken van een individuele cliënt is daarom een indirect belang, dat enerzijds samenhangt met de contractuele relatie van de zorgaanbieder met de gemeente en anderzijds met de omvang van de aan [naam] toegekende Wmo-ondersteuning. Aldus heeft eiseres een afgeleid (financieel) belang en is haar belang niet rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op grond van haar contract met de gemeente verplicht zou zijn aan [naam] begeleiding te bieden zonder een toekenningsbesluit van verweerder van een (tijdelijke) maatwerkvoorziening aan [naam] . Dat eiseres vooruitlopend op dit toekenningsbesluit begeleiding aan [naam] heeft verleend, komt voor haar eigen rekening en risico.
6. Gelet op het bovenstaande kan eiseres ten aanzien van het primaire besluit niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 juli 2018
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.