ECLI:NL:RBGEL:2018:3869

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6816
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op basis van veronderstelde arbeid in garagebedrijf

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eisers ontvingen vanaf 16 november 2000 bijstand naar de norm voor gehuwden. In 2014 werd er een onderzoek ingesteld naar vermeende bezittingen van eisers in Turkije en naar het verrichten van werkzaamheden door eiser in het garagebedrijf van zijn zoon. Dit leidde tot de intrekking van hun bijstandsrecht per 19 september 2017, omdat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden zou hebben verricht. Het bestreden besluit van 27 november 2017, waarin het bezwaar van eisers ongegrond werd verklaard, leidde tot beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 25 juni 2018 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van eiser in het garagebedrijf tijdens reguliere arbeidsuren voldoende aannemelijk maakte dat hij op geld waardeerbare arbeid had verricht. Eiser kon geen afdoende verklaring geven voor zijn aanwezigheid en had de inlichtingenverplichting geschonden. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstand had ingetrokken, ook al waren er geen waarnemingen in augustus en september. De eerdere intrekkingen van bijstand wegens het verrichten van arbeid werden in de afweging betrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 17/6816

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] eiser, en

[eiseres], te [woonplaats] eiseres
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. D. Coskun),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers op grond van de Participatiewet (PW) per 19 september 2017 beëindigd en het recht op bijstand met ingang van 2 mei 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 27 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en S. Boskan als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.P.F.A. de Boer.

Overwegingen

1.1.
Eisers ontvingen vanaf 16 november 2000 bijstand naar de norm voor gehuwden. In 2014 is op verzoek van verweerder een onderzoek ingesteld naar vermeende bezittingen van eisers in Turkije en naar het verrichten van werkzaamheden door eiser in het garagebedrijf van zijn zoon. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 27 augustus 2014. Verweerder heeft eisers recht op bijstand ingetrokken onder andere omdat eiser vanaf 1 juni 2010 op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 29 september 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 november 2016 is dit bevestigd. [1]
1.2
Per 21 augustus 2014 is aan eisers opnieuw bijstand toegekend. Verweerder heeft daarbij aan eiser de verplichting opgelegd om iedere maand werkformulieren in te leveren met een overzicht van de gewerkte uren in de garage. Op basis van waarnemingen van de sociale recherche heeft verweerder vervolgens vastgesteld dat eiser meer uren in het garagebedrijf van zijn zoon heeft gewerkt dan hij heeft opgegeven. Eisers recht op bijstand is dan ook per 21 juni 2016 beëindigd en met ingang van 4 februari 2016 tot 21 juni 2016 ingetrokken. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2017 ongegrond verklaard.
1.3
Met ingang van 29 juni 2016 is aan eisers opnieuw bijstand verstrekt. In april 2017 heeft verweerder een nieuwe melding ontvangen dat eiser werkzaamheden zou verrichten in het garagebedrijf van zijn zoon. Sociaal rechercheurs van verweerder hebben een onderzoek ingesteld, waarvan op 11 augustus 2017 een handhavingsrapport is opgemaakt.
2. Verweerder heeft aan de beëindiging en intrekking dit handhavingsrapport ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt dat de sociale recherche in de periode van 2 mei 2017 tot en met 7 juli 2017 op diverse tijdstippen op zeven dagen waarnemingen heeft gedaan bij het autobedrijf van eisers zoon in [plaats] . Op vijf van de zeven dagen is gezien dat eiser in het garagebedrijf aanwezig was en vier keer is waargenomen dat hij arbeidshandelingen verrichtte. Op 12 september 2017 hebben de rechercheurs hierover een gesprek gehad met eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat eisers dit in strijd met de op hen rustende inlichtingenverplichtingen niet hebben gemeld. De bijstand is ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, van de PW.
3.1.
Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder ten onrechte hun bijstand over de gehele periode van 2 mei 2017 tot en met 12 september 2017 heeft ingetrokken. Er is maar een beperkt aantal waarnemingen gedaan, waarmee niet vaststaat dat eiser in de gehele periode werkzaamheden in de garage van zijn zoon heeft verricht. Eiser erkent dat hij wel eens in de garage is geweest, maar hij heeft er niet gewerkt
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB veronderstelt de aanwezigheid op een bestaande werkplek tijdens reguliere arbeidsuren dat de desbetreffende persoon bij geconstateerde aanwezigheid ook daadwerkelijk op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. [2] Het is dan aan betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de door de sociale recherche verrichte waarnemingen, voldoende aannemelijk is dat eiser op geld waardeerbare arbeid heeft verricht. Eiser heeft in het met hem op 12 september 2017 gevoerde gesprek geen afdoende verklaring kunnen geven voor zijn aanwezigheid. Dat eiser, zoals hij stelt, niet heeft gewerkt, maakt dit gelet op voornoemde rechtspraak niet anders. Bovendien heeft verweerder tijdens de waarnemingen geconstateerd dat eiser werkhandelingen heeft verricht. Vaststaat dat eiser deze werkzaamheden niet heeft gemeld bij verweerder, zodat ook vaststaat dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Verweerder was dan ook gehouden de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de PW in te trekken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht de bijstand over de hele periode heeft ingetrokken. Weliswaar zijn er geen waarnemingen verricht in de maanden augustus en september, maar verweerder heeft terecht bij zijn afweging eisers uitkeringsverleden en de eerdere intrekkingen van bijstand wegens het verrichten van op geld waardeerbare arbeid, kunnen betrekken. Op basis van de voorgeschiedenis heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser doorlopend werkzaamheden heeft verricht in de garage van zijn zoon in de periode tussen de eerste en de laatste observatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook terecht gesteld dat sprake is van oncontroleerbare activiteiten waarvoor eiser geen verklaring geeft. Dat eiser van 13 juli 2017 tot 17 augustus 2016 op vakantie in Turkije is geweest en dus niet heeft kunnen werken in de garage, zoals hij heeft gesteld, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft terecht daarbij kunnen betrekken dat bij een dienstverband in loondienst tijdens de vakantie het loon ook wordt doorbetaald, althans dat dat kan worden geclaimd.
4.1.
Eisers hebben in beroep voorts nog aangevoerd dat hun gezondheid te wensen overlaat, dat eiser moeite heeft met de Nederlandse taal en dat er mede als gevolg daarvan sprake is van miscommunicatie met verweerder. Ook heeft eiser aangevoerd dat hij alleen in de garage aanwezig is, omdat het zijn zoon is en hij behoefte heeft aan sociaal contact.
4.2
De rechtbank wijst in dit verband allereerst op het feit dat bij schending van de inlichtingenverplichting door eisers verweerder gehouden is de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de PW in te trekken. Voor een belangenafweging is gelet op de dwingendrechtelijke karakter van deze bepalingen geen ruimte.
5. Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. Zippelius, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2016 ECLI:NL:CRVB:2016:3024.