ECLI:NL:RBGEL:2018:53
Rechtbank Gelderland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid bezwaar en beroep tegen WOZ-beschikking en de waardebepaling van onroerende zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen. Het betreft een bezwaar en beroep tegen de WOZ-beschikking van 25 februari 2017, waarbij de waarde van de woning van eiser per waardepeildatum 1 januari 2016 was vastgesteld op € 279.000. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, evenals zijn partner, en na bezwaar is de waarde verlaagd tot € 251.000. Eiser bepleit een lagere waarde van € 229.000 en heeft ter onderbouwing een matrix met gegevens van drie vergelijkingsobjecten overgelegd.
Tijdens de zitting op 22 december 2017 heeft de rechtbank vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldeed aan de eisen van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) door gebruik te maken van drie vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om een vierde object, aangedragen door eiser, te gebruiken. De rechtbank concludeert dat de gekozen vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij rekening heeft gehouden met de verschillen in kwaliteit en onderhoud.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende heeft onderbouwd dat de waarde van zijn woning lager zou moeten zijn dan vastgesteld door de heffingsambtenaar. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar uitgesproken. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.