In deze zaak heeft eiser, een voormalig manager bij een Duitse vennootschap, een kort geding aangespannen tegen de vereffenaar van die vennootschap. Eiser vordert de opheffing van executoriaal beslag op zijn woning, dat is gelegd naar aanleiding van een Duitse uitspraak waarin hij is veroordeeld tot schadevergoeding. Eiser stelt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de uitspraak is verjaard, omdat het executoriale beslag in 2012 is gelegd en er sindsdien geen nieuwe executiemaatregelen zijn getroffen. Hij betoogt dat de verjaringstermijn van twintig jaar, die geldt voor de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging, is gestuit door het beslag, maar dat de nieuwe termijn van vijf jaar inmiddels is verstreken.
De gedaagde partij, de vereffenaar, betwist de verjaring en stelt dat de oorspronkelijke termijn van twintig jaar nog niet is verstreken. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de exequatur van 30 januari 2012 nog steeds geldig is, omdat de oorspronkelijke verjaringstermijn nog loopt tot 2032. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de complexiteit van verjaringstermijnen in het kader van internationale rechtsgeschillen en de noodzaak om de juiste partijen in rechte te betrekken.