ECLI:NL:RBGEL:2020:5550

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
8419626 \ CV EXPL 20-3265
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werknemer zorgverlener bij niet-conforme declaratie zorgovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2020, gaat het om een geschil tussen een zorgverlener (eiser) en een budgethouder (gedaagde) over de aansprakelijkheid van de zorgverlener voor schade die de gedaagde heeft geleden door terugvordering van PGB-geld. De gedaagde was eerder veroordeeld om een bedrag van € 13.875,52 te betalen aan Stichting Zorgkantoor Menzis, omdat hij niet verantwoord PGB-geld had ontvangen. De gedaagde stelt dat de zorgverlener verantwoordelijk is voor deze schade, omdat zij de zorguren niet correct heeft gedeclareerd volgens de zorgovereenkomst. De zorgverlener betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat de zorgovereenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, waardoor de gedaagde als werkgever haar niet aansprakelijk kan houden voor schade, tenzij er sprake is van opzet of roekeloosheid.

De kantonrechter oordeelt dat de zorgovereenkomst inderdaad als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd, maar dat de bijzondere omstandigheden van de zaak maken dat de hoofdregel van artikel 7:661 lid 1 BW niet van toepassing is. De zorgverlener heeft haar verplichtingen met betrekking tot de declaraties niet nageleefd, wat leidt tot aansprakelijkheid. De kantonrechter bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en stelt de zorgverlener in het ongelijk, waarbij zij ook de proceskosten in de verzetprocedure moet dragen. Het vonnis benadrukt de atypische positie van de zorgovereenkomst en de verantwoordelijkheden van de zorgverlener.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8419626 \ CV EXPL 20-3265 \ 42693 \ 32568
uitspraak van
vonnis in verzet
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij in verzet
gemachtigde mr. T.P. Boer
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GA8262
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij in verzet
gemachtigde mr. M.F. van Willigen
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juni 2020 en de daarin genoemde processtukken
- de conclusie van antwoord in verzet met producties
- de conclusie van repliek in oppositie

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 juni 2020.
2.2.
De kantonrechter stelt als eerste vast dat [eiser] tijdig in verzet is gekomen. Daarnaast geldt dat, voor zover [eiser] een beroep heeft willen doen op nietigheid van de dagvaarding van [gedaagde] , [eiser] niet onredelijk in haar belangen is geschonden zodat het verweer wordt gepasseerd.
2.3.
Het gaat verder nog om de volgende kwestie. [gedaagde] is bij vonnis van 12 februari 2020 veroordeeld om aan Stichting Zorgkantoor Menzis een bedrag van € 13.875,52 te betalen op grond van – in de kern – niet verantwoord PGB-geld. [gedaagde] vindt dat [eiser] daarvoor verantwoordelijk is omdat zij conform de zorgovereenkomst zorg aan hem verleende. Zij diende volgens die overeenkomst op de juiste wijze de zorguren te declareren en dat heeft zij niet gedaan, aldus [gedaagde] . [eiser] voert op haar beurt aan dat de zorgovereenkomst tussen haar en [gedaagde] een arbeidsovereenkomst is en dat [gedaagde] als werkgever haar als werknemer niet aansprakelijk kan houden voor schade op grond van artikel 7:661 BW. Er is namelijk geen sprake is van roekeloosheid of opzet aan de kant van [eiser] , aldus [eiser] .
2.4.
Artikel 7:661 lid 1 BW bepaalt:
De werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever (…) is te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Uit de omstandigheden van het geval kan, mede gelet op de aard van de overeenkomst, anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
Artikel 7:661 BW strekt ertoe te voorkomen dat de sociaal-economisch zwakkere werknemer de gevolgen moet dragen van zijn onzorgvuldige taakuitoefening, mede gelet op het ervaringsfeit dat in de dagelijkse praktijk niet steeds even zorgvuldig wordt gehandeld (Hof [woonplaats] -Leeuwarden 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8790).
2.5.
Er van uitgaande dat de zorgovereenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, eerste lid, heeft het volgende te gelden.
Op deze overeenkomst is boek 7, titel 10, van het BW van toepassing (Hof Leeuwarden 20 december 2006, ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ5585 met verwijzing naar de wetsgeschiedenis). In die uitspraak heeft ook het hof al gewezen op de bijzondere aard van deze arbeidsovereenkomst, die tevens een zorgovereenkomst is. Deze arbeidsovereenkomst is daarom niet geheel vergelijkbaar met een gewone arbeidsovereenkomst. De budgethouder / werkgever ( [gedaagde] ) verkeert over het algemeen niet in de sterkere positie ten opzichte van de werknemer ( [eiser] ), waarvan in het arbeidsrecht wordt uitgegaan. Voorts vindt de arbeid plaats in de privéomgeving van de werkgever en heeft deze betrekking op persoonlijke zorg - hetgeen bij "gewone" arbeidsovereenkomsten niet het geval is. Dit kleurt de arbeidsovereenkomst.
2.6.
Daarnaast mocht [gedaagde] van [eiser] verwachten dat zij aan haar verplichtingen rondom de declaraties zou voldoen. Zij heeft echter in strijd met de zorgovereenkomst de werkzaamheden niet binnen zes weken na het verrichten gedeclareerd en de zorg is daardoor onvoldoende verantwoord door [eiser] (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in het tussenvonnis in 2.4.).
2.7.
Het betoog van [eiser] gaat niet op. Dit komt door de aard van de overeenkomst, met name de atypische positie tussen de werkgever en werknemer. Daarnaast is van belang dat [eiser] de verplichtingen over declaraties uit hoofde van de zorgovereenkomst niet heeft nageleefd. Dat samen maakt dat de hoofdregel van artikel 7:661 lid 1 BW – de werknemer is niet aansprakelijk richting de werkgever – in dit geval niet geldt, gelet op de tweede volzin van dat artikellid.
2.8.
Dat [eiser] aanvoert werkzaamheden te hebben verricht voor [gedaagde] en daarvoor recht heeft op loon, leidt er ook niet toe dat de vordering van [gedaagde] alsnog moet worden afgewezen. [gedaagde] stelt immers niet dat [eiser] niet heeft gewerkt en [gedaagde] haar daarom geen loon verschuldigd was, maar dat [gedaagde] schade heeft door het handelen van [eiser] en [eiser] daarom schadeplichtig jegens [gedaagde] is.
2.9.
Concluderend slaagt het verzet van [eiser] niet. Het verstekvonnis zal daarom worden bekrachtigd.
2.10.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten in de verzetprocedure dragen.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bekrachtigt het tussen [gedaagde] en [eiser] ( [eiser] ) gewezen en op 12 februari 2020 bij verstek uitgesproken vonnis van deze rechtbank onder zaaknummer 7954200 / CV EXPL 19-9334;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten in de verzetprocedure, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde] begroot op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
3.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op