In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 21 oktober 2020, gaat het om een geschil tussen een zorgverlener (eiser) en een budgethouder (gedaagde) over de aansprakelijkheid van de zorgverlener voor schade die de gedaagde heeft geleden door terugvordering van PGB-geld. De gedaagde was eerder veroordeeld om een bedrag van € 13.875,52 te betalen aan Stichting Zorgkantoor Menzis, omdat hij niet verantwoord PGB-geld had ontvangen. De gedaagde stelt dat de zorgverlener verantwoordelijk is voor deze schade, omdat zij de zorguren niet correct heeft gedeclareerd volgens de zorgovereenkomst. De zorgverlener betwist deze aansprakelijkheid en stelt dat de zorgovereenkomst moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst, waardoor de gedaagde als werkgever haar niet aansprakelijk kan houden voor schade, tenzij er sprake is van opzet of roekeloosheid.
De kantonrechter oordeelt dat de zorgovereenkomst inderdaad als een arbeidsovereenkomst moet worden gekwalificeerd, maar dat de bijzondere omstandigheden van de zaak maken dat de hoofdregel van artikel 7:661 lid 1 BW niet van toepassing is. De zorgverlener heeft haar verplichtingen met betrekking tot de declaraties niet nageleefd, wat leidt tot aansprakelijkheid. De kantonrechter bekrachtigt het eerdere verstekvonnis en stelt de zorgverlener in het ongelijk, waarbij zij ook de proceskosten in de verzetprocedure moet dragen. Het vonnis benadrukt de atypische positie van de zorgovereenkomst en de verantwoordelijkheden van de zorgverlener.