Het concern Globrixx/Brixxo verkeerde in 2014/2015 in financiële moeilijkheden. Een externe financier (de heer [C] ) heeft toen met financiële injecties bijgesprongen. Ook is het krediet bij de Rabobank verhoogd. Na ongeveer één jaar ontstonden nieuwe financiële problemen. Een tweede financier, Arnhemland B.V. (de heer [D] ), heeft toen in het concern geïnvesteerd. Daarbij heeft eiser, vanwege persoonlijke omstandigheden en op advies van de heer [C] , het operationeel management overgedragen aan de heer [E] . Eiser heeft vervolgens gedurende ongeveer anderhalf jaar vanuit huis ondersteunende werkzaamheden verricht. Per 1 februari 2019 is het terugtreden van eiser als bestuurder van het concern ingeschreven in de registers. Het doel was om een aandelentransactie te laten plaatsvinden, waarbij eiser uiteindelijk een minderheidsbelang zou overhouden en de financiers gezamenlijk een meerderheidsbelang zouden hebben.
Hoewel eiser op papier 100% eigenaar was van de moedermaatschappij, had hij feitelijk geen zeggenschap meer binnen het concern. Duidelijk was ook dat als eiser deze zeggenschap formeel of juridisch zou hebben willen opeisen dit dan zou betekenen dat het concern acuut failliet zou gaan.
Voorts is er een dienstverleningsovereenkomst gesloten met StrategieSuite op 31 januari 2019. Waarbij StrategieSuite de opdracht heeft gekregen om het concern, waar Brixxo onderdeel van uitmaakte, te reorganiseren/herstructureren. Als voorwaarde is daarbij gesteld dat eiser zou terugtreden en door StrategieSuite de directie zou laten voeren over het gehele concern. Eiser heeft al zijn taken en bevoegdheden moeten opgeven en overdragen aan een door StrategieSuite aan te wijzen functionaris, in dit geval de heer [B] , waarbij tevens is bepaald dat eiser in het geheel niet meer bij de operationele zaken betrokken mocht zijn.
Aan eiser is vanaf 1 februari 2019 maandelijks zijn loon uitbetaald, is de bijtelling voor zijn leaseauto als loon meegenomen en is zijn bijdrage Zvw en loonheffing op het loon ingehouden en afgedragen.
Per 1 maart 2019 is er een aanhangsel/appendix aan de arbeidsovereenkomst van eiser met Brixxo toegevoegd, waarin is overeengekomen dat eiser 1 maart 2019 werkzaam zal zijn als commercieel medewerker.
In de maanden na 1 februari 2019 bleek dat er steeds meer verschillen van inzicht ontstonden tussen eiser en de heer [B] over de wijze waarop de werkzaamheden moesten worden uitgevoerd. Deze problemen hebben geleid tot de uitdiensttreding van eiser per 1 september 2019. De heer [B] heeft, als daartoe bevoegd persoon, besloten om het dienstverband met eiser per 1 september 2019 te beëindigen. Uit app-verkeer tussen eiser en de heer [B] blijkt dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen hen.
Verweerder stelt ten onrechte dat het enkele feit dat hij enig aandeelhouder is Globrixx kennelijk reeds onmiddellijk tot de conclusie moet leiden dat er dus nooit een arbeidsovereenkomst/dienstbetrekking kan hebben bestaan tussen eiser en Brixxo. Volgens de Hoge Raad dient hierbij een strikte en formele benadering te worden toegepast: alleen de contractspartij van de desbetreffende werknemer dient als werkgever te worden aangemerkt.Een vennootschap die concernrechtelijk met deze werkgever is gelieerd behoort dus volledig buiten deze beoordeling te blijven.
Het antwoord op de vraag of voldaan is aan alle vereisten van een arbeidsovereenkomst is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Daarbij heeft volgens de Hoge Raad in eerste instantie te gelden hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. Er is loon betaald en loonheffing en premies zijn ingehouden. Er was sprake van een “bevelsbevoegdheid” c.q. instructierecht van de heer [B] jegens eiser betreffende opgedragen werkzaamheden nu eiser deze werkzaamheden ontving en aan hem moest rapporteren. Verder was het voor eiser, de beide financiers, de heer [B] en alle overige betrokkenen zonneklaar dat eiser niet die (alleen-)zeggenschap had die hij ooit binnen het concern wel had. Zijn maatschappelijke positie was die van werknemer en zeker niet van DGA. Een “holistisch” beoordeling van deze elementen, die volgens bestendige jurisprudentiebepalend is voor de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst, moet tot de conclusie leiden dat er gedurende de periode van 1 februari 2019 tot 1 september 2019 wel degelijk sprake is geweest van een dienstbetrekking c.q. arbeidsovereenkomst.