ECLI:NL:RBGEL:2020:6481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6375
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering aan voormalig echtgenote wegens ontbreken gezagsverhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige onderwijzeres, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, die door het UWV was geweigerd op de grond dat zij niet als werknemer kon worden aangemerkt, omdat er geen gezagsverhouding bestond tussen haar en haar werkgever, de vennootschap waarvan haar ex-echtgenoot de enige bestuurder was. Eiseres stelde dat zij op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst was getreden en dat er wel degelijk sprake was van een dienstbetrekking. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de huwelijksrelatie tussen eiseres en haar ex-echtgenoot de arbeidsrelatie heeft overschaduwd en dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1 januari 1993 tot 1 mei 2017 in het bedrijf van haar ex-echtgenoot heeft gewerkt, maar dat de vereiste gezagsverhouding ontbrak. De rechtbank heeft de weigering van de WW-uitkering door het UWV dan ook terecht geacht en het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/6375

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 november 2020

in de zaak tussen

[Eiseres A] , te [plaats A] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.H. Rutten),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om aan eiseres met ingang van 1 mei 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen.
Bij besluit van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [haar broer] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M. Marquenie.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is werkzaam geweest als onderwijzeres in het basisonderwijs. Vanwege haar voorgenomen huwelijk met de heer [naam A] , inmiddels haar ex-echtgenoot, is eiseres vanaf 1 januari 1993 gaan werken in het bedrijf van een vennootschap waarvan [naam A] de enige bestuurder was (hierna: de vennootschap). Dit bedrijf exploiteert een camping, genaamd Het Groene Eiland. Eiseres is in maart 1993 met [naam A] gehuwd.
Eiseres heeft tot 1 mei 2017 in het bedrijf gewerkt. Zij werkte van maandag tot en met vrijdag van 9.00 tot 13.00 uur in de receptie van de camping en in de zomermaanden ook in de weekenden. Daarnaast deed zij gedurende één middag per week administratieve werkzaamheden, regelde en begeleidde zij vakantie- en recreatiemedewerkers en deed zij de inkoop van recreatiebenodigdheden. Eiseres heeft ook recreatiewoningen en chalets voor de verhuur ingericht.
De werkzaamheden van eiseres zijn met ingang van 1 mei 2017 beëindigd op basis van een vaststellingsovereenkomst. De aanleiding voor de beëindiging was de voorgenomen echtscheiding van eiseres en [naam A] . Hun huwelijk is op 11 juni 2018 ontbonden.
Eiseres heeft op 10 april 2017 een aanvraag om een WW-uitkering ingediend. Hierop heeft verweerder het primaire besluit genomen waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. In de bezwaarprocedure heeft verweerder nader onderzoek naar de verzekeringsplicht gedaan. In het kader daarvan hebben eiseres en de vennootschap afzonderlijk van elkaar vragenformulieren ingevuld. Dit onderzoek heeft geleid tot een memo van 22 oktober 2018. Op basis hiervan heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering, omdat zij niet is aan te merken als een werknemer en daarom niet is verzekerd voor de WW. Volgens verweerder ontbreekt de gezagsverhouding tussen eiseres en haar werkgever. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Eiseres heeft vanaf 1 januari 2010 onafgebroken € 2.750,00 bruto per maand verdiend, exclusief vakantietoeslag en een bijtelling privégebruik zakelijke auto van € 766,02 per maand. Het bruto salaris is nooit geïndexeerd en volgens de loonstroken en loonaangiften gebaseerd op een arbeidsomvang van 20 uur per week.
Eiseres heeft bij de vaststellingsovereenkomst € 25.000,00 netto ontvangen. In eerste instantie is dit bedrag bij de Belastingdienst verantwoord als transitievergoeding. Dit is in oktober 2018 gecorrigeerd en een beëindigingsvergoeding genoemd.
Uit een verklaring namens de vennootschap blijkt dat de alimentatie van eiseres is vastgesteld op € 4.000,00 per maand, omdat eiseres altijd als niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen te boek heeft gestaan. Naast genoemd alimentatiebedrag blijft
[naam A] de rente en aflossing van de voormalige echtelijke woning betalen, alsmede de alimentatie voor hun beider kind, totaal een bedrag van € 3.204,45.
Het Groene Eiland is gevestigd op het adres [adres A] te [plaats A] . Het woonadres van eiseres en [naam A] was vanaf 10 februari 2005 [adres B] te [plaats A] . Volgens de ANWB Routeplanner is de afstand tussen beide adressen vice-versa 8 kilometer.
Wanneer eiseres 38 uur per week gewerkt zou hebben, dan zou zij een bedrag van € 5.225,00 per maand, exclusief bijtelling auto en vakantietoeslag, hebben verdiend. Dit is gezien de omschrijving van de activiteiten van eiseres in de onderneming een salaris dat buitengewoon royaal is te noemen. De aan eiseres ter beschikking gestelde auto werd volgens de verklaring van de vennootschap incidenteel voor zakelijke doeleinden gebruikt.
Alles overziende is verweerder van oordeel dat de huwelijksrelatie van eiseres met [naam A] heeft overheerst in de arbeidsrelatie en dat er geen sprake is van een dienstbetrekking die steunt op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Eiseres is dan ook voor de werkzaamheden die zij heeft verricht niet verplicht verzekerd geweest.
3. Eiseres voert aan dat zij wel degelijk is aan te merken als een werknemer, omdat volgens haar sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij in 1992 een affectieve relatie met [naam A] had en dat zij per 1 januari 1993 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst in dienst is getreden bij de vennootschap onder firma van [naam A] en zijn vader. Zij was dus al werkzaam in het bedrijf toen zij in maart 1993 met [naam A] trouwde. In dit verband is verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1329. Op 30 maart 1994 heeft de vader van [naam A] zijn aandeel in de vennootschap onder firma overgedragen aan zijn zoon, die het bedrijf heeft ondergebracht in de besloten vennootschap Het Groene Eiland B.V, waarvan de naam later gewijzigd is in de besloten vennootschap [naam A] Beheer B.V. Eiseres is dus vanaf 1 januari 1993 tot 30 maart 1994 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst werkzaam geweest voor de vennootschap onder firma. De vader heeft na 30 maart 1994 geleidelijk aan afscheid genomen van het bedrijf. Eiseres werd behandeld zoals ook haar collega’s behandeld werden. De arbeidsovereenkomst van eiseres is op basis van een vaststellingsovereenkomst beëindigd, waarbij een vergoeding is toegekend, die hoger was dan de transitievergoeding, omdat dit gebruikelijk is. Dat impliceert dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst ervan uitgingen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst die beëindigd moest worden. Volgens eiseres kan aan de verklaringen van [naam A] namens de vennootschap geen waarde worden toegekend, omdat hij er, in verband met een mogelijke aanslag premieheffing, belang bij heeft dat eiseres niet als werknemer en dus als niet verzekerd voor de WW wordt aangemerkt. Bovendien hebben eiseres en [naam A] geen goede verstandhouding; hij gunt eiseres de WW-uitkering niet. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat de hoogte van de alimentatie niets te maken heeft met het niet verzekerd zijn voor de WW, omdat daarin over de beëindigings-overeenkomst het volgende is opgenomen: ”De werkgever heeft daarin verklaard dat de vrouw geen verwijt treft ter zake het einde van dit dienstverband, zodat de vrouw eventuele aanspraken op een WW-uitkering kan behouden.” Ook aan wat de heer Van Doorn, de externe boekhouder van de vennootschap, over de alimentatie heeft verklaard, kan geen waarde worden toegekend, omdat hij eiseres niet kende en niet betrokken is geweest bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant.
4.1.
Op grond van artikel 3 van de WW wordt als werknemer aangemerkt de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
4.2.
Op grond van artikel 15 van de WW heeft de werknemer met inachtneming van de artikelen 15 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen recht op uitkering.
4.3.
In geschil is of eiseres werknemer was in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW. Hiertoe is vereist dat zij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking stond tot de vennootschap.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [1]
Volgens eveneens vaste rechtspraak kan niet tot uitgangspunt worden genomen dat het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen (ex-)echtgenoten (en partners) in de regel niet aannemelijk is wegens het gewoonlijk ontbreken van de vereiste gezagsverhouding. Niet kan in zijn algemeenheid worden verondersteld dat daarvan in de arbeidsrelatie tussen echtgenoten of partners geen sprake zal zijn. Dit dient in een concreet geval met inachtneming van alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden te worden beoordeeld. Ook bij een dergelijke arbeidsverhouding geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, of kan worden gezegd dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. De familierelatie is wel een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling. [2]
4.5.
Omdat eiseres een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de WW, ligt het in beginsel op haar weg om aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat zij recht op uitkering heeft.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarin niet is geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in een gezagsverhouding heeft gewerkt.
4.8.
Volgens vaste rechtspraak is voor het bestaan van een gezagsverhouding niet bepalend of in de praktijk opdrachten worden gegeven, maar of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Met het bestaan van deze bevoegdheid is niet in tegenspraak dat in de praktijk geen of weinig opdrachten en instructies worden gegeven, omdat degene die het werk doet weet wat er van hem wordt verwacht en de werkzaamheden naar behoren uitvoert, zodat bijsturing niet of beperkt nodig is. [3]
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar eerst ter zitting naar voren gebrachte stelling, dat zij vanaf 1 januari 1993 tot 30 maart 1994 op basis van een mondelinge arbeids-overeenkomst werkzaam is geweest voor de vennootschap onder firma niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel [naam A] heeft verklaard dat sprake was van mondelinge en niet van schriftelijke afspraken over de door eiseres uit te voeren werkzaamheden, bevindt zich bij de gedingstukken een schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen eiseres en Het Groene Eiland B.V. van 24 oktober 1993 voor een dienstverband per 1 januari 1993 tegen een salaris van fl. 2.000,- per maand en ten minste 23 vakantiedagen per jaar. Wezenlijke aspecten voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst ontbreken hierin, zoals de arbeidsurenomvang en de functie of de te verrichten werkzaamheden. Deze schriftelijke arbeidsovereenkomst is weliswaar ondertekend op 24 oktober 1993, maar onmiskenbaar aangegaan toen eiseres al een affectieve relatie met [naam A] had. Eiseres heeft vanwege haar aanstaande huwelijk met [naam A] haar baan als onderwijzeres op een basisschool opgezegd om in het bedrijf van [naam A] te gaan werken. Uit een brief van eiseres, [naam A] en zijn vader van 1 november 1992 blijkt dat in het kader van de overgang van onderneming per 1 januari 1993 - van de vennootschap onder firma naar de besloten vennootschap Het Groene Eiland B.V. - is afgesproken dat Het Groene Eiland B.V. buiten de huwelijksgoederengemeenschap zal blijven, eiseres en [naam A] beiden in dienst van deze B.V. komen, de aandelen op naam van [naam A] komen te staan en het loon van eiseres ca. fl. 2.000,- en het loon van [naam A] ca. fl. 3000,- bruto per maand bedraagt. Dit loon van eiseres is het loon dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat vermeld. Omdat eiseres op 1 januari 1993 een affectieve relatie had met [naam A] en vanwege haar voorgenomen huwelijk met hem in het bedrijf is gaan werken, is haar situatie niet vergelijkbaar met de situatie waarvan sprake was in de door eiseres genoemde uitspraak van de CRvB van 13 april 2016 waarin de betrokkene ná het aangaan van de schriftelijke arbeidsovereenkomst een affectieve relatie met haar werkgever heeft gekregen. Gezien het vorenstaande staat vast dat eiseres vanaf 1 januari 1993 tot 1 mei 2017 een arbeidsrelatie heeft gehad met een vennootschap waarvan [naam A] de enige bestuurder was.
4.10.
Uit de loonstroken blijkt dat eiseres de functie van directeur voor 20 uur per week had met vanaf 2010 een vast salaris van € 2.750,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en bijtelling voor een auto van de zaak. Uit de loonstroken blijkt verder dat er geen afdracht van premies voor de WW en de WIA heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij de auto van de zaak uitsluitend privé en voor woon-werkverkeer gebruikte en dat haar auto op het bedrijf door anderen werd gebruikt om boten in te laden. Eiseres heeft feitelijk veel meer dan 20 uur per week gewerkt. Deze meeruren werden niet uitbetaald. [naam A] heeft verklaard dat eiseres niet in een gezagsverhouding heeft gewerkt en, anders dan de werknemers van het bedrijf, zelf haar werktijden mocht bepalen, meer vakantiedagen had en een hoger salaris genoot. Hij heeft verder verklaard dat er met eiseres geen functioneringsgesprekken werden gevoerd, terwijl dat met het personeel van het bedrijf wel werd gedaan en dit schriftelijk werd vastgelegd in een door hem overgelegd beoordelingsformulier. Eiseres heeft daartegenover een aantal voorbeelden gegeven van situaties waaruit zou blijken zij door [naam A] werd aangestuurd op een gelijke wijze als de andere werknemers. Deze voorbeelden zijn door eiseres op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door verklaringen van
(ex-)werknemers of klanten van het bedrijf. De enkele verklaring van eiseres acht de rechtbank onvoldoende om een gezagsverhouding aannemelijk te achten.
4.11.
Eiseres heeft bij de beëindiging van de gestelde arbeidsovereenkomst een transitievergoeding gekregen die in oktober 2018 is omgezet in een beëindigingsvergoeding. [naam A] heeft hierover verklaard dat er enkel om fiscale redenen een transitievergoeding is betaald en dat die vergoeding is toegekend om eiseres in staat te stellen de kosten van haar echtscheidingsadvocaat te betalen. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4.12.
De salarisadministrateur van het bedrijf, de heer [naam B] , heeft verklaard dat de hoogte van de alimentatie van eiseres zodanig was dat er rekening is gehouden met het feit dat eiseres niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om hieraan te twijfelen, mede gezien het feit dat deze verklaring is voorgelegd aan de advocaat van [naam A] die in reactie daarop, zonder de juistheid van de verklaring van de salarisadministrateur van het bedrijf te betwisten, heeft aangegeven dat eiseres een alimentatie van € 4.000,- per maand ontvangt en [naam A] daarnaast kinderalimentatie en de hypotheeklasten van de voormalige echtelijke woning betaalt.
4.13.
De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres geen werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW is geweest en daarom geen recht heeft op een WW-uitkering. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd om aan eiseres met ingang van 1 mei 2017 een WW-uitkering toe te kennen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 17 november 2020.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak Centrale Raad van Beroep van 20 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1181.
2.Uitspraken Centrale Raad van Beroep van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1759 en 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:259.
3.Zie de in noot 2 genoemde uitspraak van 24 januari 2018.