ECLI:NL:RBGEL:2020:7185

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
6 mei 2021
Zaaknummer
C/05/367295 / HZ ZA 20-114
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid op basis van deskundigenrapport van arbeidsdeskundige in het kader van AOV-verzekering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, staat de mate van arbeidsongeschiktheid van de eiser centraal, die werkzaam was als bakker. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Gerretsen, heeft een AOV-verzekering afgesloten bij Achmea Schadeverzekeringen N.V., vertegenwoordigd door mr. H.E. Foudraine. De rechtbank heeft op 2 december 2020 een tussenuitspraak gedaan na een uitgebreide procedure waarin deskundigenrapporten zijn ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in de periode van 21 december 2010 tot 1 december 2011 voor 70% arbeidsongeschikt was, en in de periode van 1 december 2011 tot 30 december 2012 voor 40%. De rechtbank heeft de deskundige gevraagd om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen op basis van de door de eiser en Achmea ingediende rapporten. De deskundige heeft geconcludeerd dat de eiser in de periode van 21 december 2010 tot 1 december 2011 60% arbeidsongeschikt was en in de periode van 1 december 2011 tot 30 december 2012 40%. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd in zijn oordeel en heeft de arbeidsongeschiktheid van de eiser vastgesteld op 60% voor de periode van 30 december 2012 tot 1 september 2014. De rechtbank heeft ook de vraag naar de mogelijkheid van taakaanpassing en de rendabiliteit van de werkzaamheden van de eiser besproken, maar heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor taakaanpassing die de mate van arbeidsongeschiktheid zouden wijzigen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling van de gevolgen van de beslissing voor de periode na 1 september 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/367295 / HZ ZA 20-114
Vonnis van 2 december 2020
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R. Gerretsen te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 april 2020
  • het deskundigenbericht van 6 juli 2020
  • de beschikking van 17 augustus 2020
  • de conclusie na deskundigenbericht van 12 augustus 2020 van Achmea
  • de conclusie na deskundigenbericht van 9 september 2020 van [eisende partij]
  • (de antwoordconclusie na deskundigenbericht van 7 oktober 2020 van Achmea).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

Procedurele opmerking

2.1.
De antwoordconclusie na deskundigenbericht van 7 oktober 2020 van Achmea zal de rechtbank buiten beschouwing laten. Reden is als volgt. Het deskundigenbericht is opgesteld om de rechtbank voor te lichten over de arbeidsdeskundige aspecten van de beperkingen van [eisende partij] mede aan de hand van de door beide partijen voorgestelde vragen. Op grond hiervan kan de rechtbank de vraag naar de mate van arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] beslissen. Ingevolge artikel 6 EVRM hebben partijen na een deskundigenbericht de gelegenheid om hun visie op het uitgebrachte deskundigenrapport te geven. In de praktijk neemt de in het vonnis genoemde partij een conclusie na deskundigenbericht en vier weken later neemt de wederpartij een antwoordconclusie na deskundigenbericht. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 4 juli 2020 een deskundigenbericht gelast en Achmea in de gelegenheid gesteld een conclusie na deskundigenbericht in te dienen. Achmea heeft deze conclusie genomen op 12 augustus 2020. [eisende partij] heeft zijn conclusie na deskundigenbericht op 9 september 2020 ingediend. Eveneens op 9 september 2020 heeft Achmea een ‘verzoek nadere conclusie’ ingediend met als toelichting:

Partijen stonden beiden op de rol voor 12 augustus 2020 voor het nemen van de conclusie na deskundigenbericht. Achmea heeft haar conclusie tijdig genomen. [eisende partij] nam uitstel waarmee hij de gelegenheid kreeg om te reageren op de conclusie zijdens Achmea. Op haar beurt, in kader van hoor en wederhoor, verzoekt Achmea gelegenheid voor het nemen van een antwoord conclusie in reactie op de conclusie zijdens [eisende partij].”
Op de rolkaart staat op 12 augustus 2020 “conclusie partijen” vermeld, zodat de rolrechter uitgaande van de mededeling op de rolkaart Achmea heeft toegestaan een antwoordconclusie na deskundigenbericht in te dienen. Na indiening op 7 oktober 2020 van de antwoordconclusie na deskundigenbericht heeft [eisende partij] verzocht zich te mogen uitlaten over de nieuwe standpunten van Achmea voordat vonnis wordt gewezen. Dit verzoek is door de rolrechter afgewezen en ter beslissing gelaten aan de zaaksrechter.
De toestemming aan Achmea om een antwoordconclusie te nemen is verleend op grond van de vermelding op de rolkaart. De beslissing in het tussenvonnis van 4 juli 2020 dient te prevaleren, zodat de antwoordconclusie van Achmea niet in de beoordeling zal worden betrokken. De rechtbank acht zich op grond van één conclusie door ieder van partijen voldoende voorgelicht.
2.2.
Deze zaak gaat over de vraag naar de mate van arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] voor het beroep van bakker (exploitant van een bakkerij, zelf bakkend). Bij tussenvonnis van 4 juli 2019 is J. [deskundige] (hierna: [deskundige] ) van HumanAbility Arbeidsdeskundig Advies B.V. als deskundige benoemd. Aan hem zijn de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd.
1. Kunt u aan de hand het rapport van 30 juli 2018 van verzekeringsarts drs. [arts] , rapporteren over de mate van arbeidsongeschiktheid van de heer [eisende partij] voor het beroep van bakker (exploitant van een bakkerij (zelf bakkend) in de volgende periodes:
- 21 december 2010 tot 1 december 2011
- 1 december 2011 tot 30 december 2012
- 30 december 2012 tot 1 september 2014
- 1 september 2014 tot heden
Wilt u de mate van arbeidsongeschiktheid bepalen op een wijze die gelet op de feiten en omstandigheden recht doet aan de vastgestelde beperkingen van [eisende partij] . Daarvan kan een taak-urenanalyse onderdeel uitmaken.
Wilt u uw antwoord s.v.p. onderbouwen?
2. Is taakaanpassing, taakverschuiving en/of aanpassing van de werkomstandigheden binnen het eigen beroep of bedrijf redelijkerwijs mogelijk? Wat is hiervan het gevolg voor de mate van arbeidsongeschiktheid? Is het dan mogelijk om tot een rendabele exploitatie te komen?
Wilt u uw antwoord onderbouwen?
3 Hebt u nog opmerkingen/adviezen die voor de beoordeling relevant (kunnen) zijn?
2.3.
De deskundige heeft in “
6. Beschouwingonder “
6.1 Mate van arbeidsongeschiktheid voor beroep van bakker” het volgende overzicht arbeidsbegroting en percentage arbeidsongeschiktheid opgesteld.
Taken
% ten opzichte van het geheel
AO %
Relatieve uitval
Ondernemerstaken
10%
0%
0%
Brood bakken
30%
100%
30%
Bakken klein brood, koeken, banket e.d.
60%
50%
30%
Totaal
100%
60%

Toelichting per deeltaak:
Ondernemerstaken
Betreft fysiek licht en nauwelijks rug belastend licht werk. Betrokkene is geschikt voor deze deeltaak.
Brood bakken
Bij het brood bakken zijn er (aanzienlijke) overschrijdingen op items als meer dan incidenteel torderen, duwen/trekken, tillen en dragen. Veelal is er sprake van
combinatiebelasting. Tijdens het bakken van het brood is betrokkene voornamelijk alleen
werkzaam op de bakkerij en kan hij geen hulp krijgen. Vanaf 3.30 uur is hij niet meer alleen werkzaam, maar het steeds om hulp moeten vragen verstoort het eigen werkproces en die van zijn medewerker. Het bakken van brood is een continue proces, waarbij de tijden van rijzen en bakken nauwgezet gevolgd moeten worden. Afwijkingen leiden tot een kwalitatief minder product. Ik acht betrokkene niet geschikt voor deze deeltaak.
Bakken klein brood, koeken. banket e.d.
Bij deze deeltaak is er sprake van overschrijdingen op de items meer dan incidenteel torderen, duwen/trekken, tillen en dragen, duurbelasting staan en gebogen actief zijn. De
werkzaamheden op deze deeltaak zijn divers en verschillen in zwaarte. Ik acht betrokkene nog wel geschikt voor de lichtere werkzaamheden bijvoorbeeld zoals hij die ook in 2012 heeft verricht, maar dan wel in eigen tempo (o.a. vermijden torderen) en binnen een verdere taakopsplitsing. Om te voorkomen dat hij te lang gebogen moet werken zou hij gebruik kunnen maken van een werktafel met een kantelbaar blad. Betrokkene is op deze wijze nog voor circa 50% inzetbaar op deze deeltaak.
Het is voor mij, op 1 periode na, niet mogelijk om de arbeidsongeschiktheid te differentiëren naar verschillende periodes, omdat de verzekeringsarts aangeeft dat hij niet in detail per gevraagde periode de belastbaarheid exact kan omschrijven. Hij acht het aannemelijk dat er sinds ziekmelding in 2010 geen periodes geweest zijn met een grotere belastbaarheid dan weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst per 3 mei 2018. Wel zullen er zeker periodes geweest zijn waarin de belastbaarheid lager is geweest dan weergegeven in deze Functionele Mogelijkheden Lijst.
Mijn advies is om vanaf 21 december 2010 een arbeidsongeschiktheid van 60% aan te nemen en daar waar Interpolis als gevolg van een melding toegenomen klachten een hoger percentage heeft aangenomen deze te handhaven. Of die percentages medisch/ arbeidsdeskundig gezien kloppen kan ik, met de gegevens die ik heb, niet beoordelen.
In de periode eind december 2011 t/m eind 2012 verrichtte betrokkene significant
andere werkzaamheden gedurende circa 6 uur per dag/36 uur per week. Ten opzichte
van het oorspronkelijk aantal uren van circa 60 per week als bakker bedroeg de
achterstand circa 40%. Derhalve kan betrokkene in de periode 1 december 2011 tot 30 december 2012 voor 40% arbeidsongeschikt worden beschouwd.
6.2.
Taakaanpassing, taakverschuiving en/of aanpassing van de werkomstandigheden
Met betrekking tot de deeltaak bakken klein brood, koeken, banket heb ik al een taak- en
werkplekaanpassing geadviseerd.
De duurbelasting staan zou verminderd kunnen worden door gebruik te maken van een stahulp. Gelet op de beperkte werkruimte en dat regelmatig de ‘werkplek verlaten wordt acht ik de praktisch[e]
toepasbaarheid gering. Een stahulp zal in een dergelijke omgeving ook vaak in de weg staan.
Een andere mogelijke taakaanpassing is dat betrokkene in de winkel gaat werken, maar ook dan zal hij regelmatig moeten bukken en torderen en meer dan 4 uur op een dag moeten staan. Daarnaast is een bakker circa 30% duurder dan een winkelmedewerker en is er in die zin geen sprake van een gelijkwaardige uitwisseling.
Tot slot zou overwogen kunnen worden om betrokkene de administratie en de boekhouding van zijn echtgenote over te laten nemen en dat zij meer in de winkel gaat staan. Net zoals bij het vorige punt is dit geen gelijkwaardige uitwisseling. Daarnaast beschikt betrokkene niet over de opleiding, kennis en ervaring om deze taak (direct) van zijn echtgenote over te kunnen nemen. In veel polisvoorwaarden is een scholingsverplichting opgenomen. Ik lees daar in de polisvoorwaarden 42701 echter niets over terug. Los daarvan gaat het hier om een beoordeling met terugwerkende kracht, waarbij ik uit moet gaan van de situatie qua kennis en opleiding, zoals deze toen was.
6.3.
Is het mogelijk om met taakaanpassing, taakverschuiving en/of aanpassing van de werkomstandigheden binnen het eigen beroep of bedrijf tot een rendabele exploitatie te komen?
De vraag of tot een rendabele exploitatie gekomen kan worden is een bedrijfseconomische vraag, waarvoor gespecialiseerd boekenonderzoek nodig is. Dit valt buiten mijn specialisme. Complicerende factor is dat het bedrijf sedert 2014 niet meer bestaat.
6.4.
Opmerkingen die voor de beoordeling relevant zijn
De informatie met betrekking tot de bedrijfsvoering, de uitoefening van het beroep inclusief de bijbehorende belasting die ik heb verkregen vanuit de arbeidsdeskundige rapportages van Achmea, de rapportage van verzekeringsarts [arts] , wat betrokkene zelf op papier heeft gezet met betrekking tot zijn werkzaamheden en de informatie die ik heb verkregen tijdens het gesprek dat ik had met betrokkene en zijn echtgenote is niet altijd consistent. Omdat het bedrijf niet meer bestaat was het niet mogelijk om mij zelf via een eigen werkplekonderzoek een volledig oordeel te vormen. Ik heb getracht om zo zorgvuldig mogelijk de feiten en omstandigheden te beschrijven waarbij ik tevens gebruik heb gemaakt van kennis die ik heb opgedaan tijdens het bezoeken van andere ambachtelijke bakkerijen. Eventuele opmerkingen van partijen naar aanleiding van mijn conceptrapportage met betrekking tot de bedrijfs- en/of beroepssituatie kan ik alleen verwerken in mijn eindrapportage wanneer deze onomstotelijk vast staan en aangetoond kunnen worden.

7.CONCLUSIE

• De mate van arbeidsongeschiktheid in de periodes 21 december 2010 tot 1 december 2011 en vanaf 30 december 2012 bedraagt 60%;
• De mate van arbeidsongeschiktheid in de periodes 1 december 2011 tot 30 december 2012 bedraagt 40%;
• Er zijn geen verdere taakaanpassing, taakverschuiving en/of aanpassing van de werkomstandigheden mogelijk anders dan die binnen de deeltaak bakken klein brood, koeken, banket e.d.;
• De vraag of het mogelijk is om tot een rendabele exploitatie te komen kan ik niet
beantwoorden.
2.4.
[eisende partij] heeft als commentaar op het conceptrapport aangevoerd dat zijn hoofdtaak bestond uit brood bakken. Het meest verkochte product van de winkels was brood (niet klein brood/koek/banket). Het grootste deel van zijn arbeidstijd was hij bezig met brood bakken. [eisende partij] schat in dat minimaal 60% van zijn arbeidstijd brood bakken was (44 uur per week). Het is dus: 10% ondernemerstaken, 60% brood bakken en 30% klein brood/koeken/ banket. De grootste omzet kwam ook uit brood. Klein brood/koek/banket was een bijproduct. Toch is de deskundige ten onrechte bij zijn oordeel gebleven dat [eisende partij] qua omvang van zijn werkzaamheden voornamelijk klein brood/koeken/banket deed en dat hij ten aanzien van deze taak beter inzetbaar was.
2.5.
Verder heeft [eisende partij] benadrukt dat van belang is dat hij eerst in 2010 uitviel met rugklachten. Juist om alsnog gedeeltelijk inzetbaar te zijn, heeft hij een schaalvergroting willen realiseren door het aandeel ondernemerstaken te vergroten ten opzichte van de fysieke arbeid. Met de overname van de bakkerij aan de [adres] (2011) is ook een extra bakker in dienst gekomen en kon [eisende partij] voor het eerst inderdaad meer ‘klein brood’ en ondernemerstaken uitvoeren. Dat uitgebreide bedrijf heeft het vervolgens niet gehaald volgens [eisende partij] door een combinatie van toegenomen uitval van [eisende partij] en het wegvallen van klanten die meegekomen waren met de [adres] (die klanten waren grote afnemers die goedkoper bij een broodfabriek konden inkopen). Vervolgens (eind 2012) moest [eisende partij] al het zware werk weer zelf doen. Dat ging niet, en het was uiteindelijk ook niet haalbaar het personeel alles op te laten vangen, waarna het bedrijf is geëindigd (2014). [eisende partij] lijkt nu door de arbeidsdeskundige te worden afgerekend op de schaalvergroting die heeft plaatsgevonden (teneinde beter inzetbaar te zijn), terwijl die schaalvergroting is van
nahet moment dat de arbeidsongeschiktheid reeds was ingetreden en maar kort heeft geduurd. Daar komt bij dat deze schaalvergroting (die meeromvattend is dan een taakverschuiving binnen het eigen bedrijf zoals bedoeld in de polisvoorwaarden) in financieel opzicht niet exploitabel bleek, te meer er ook sprake was van toegenomen uitval van [eisende partij] . [eisende partij] blijft erbij dat zijn hoofdtaak broodbakken is, en dat dit een essentiële deeltaak betreft. De onmogelijkheid om deze essentiële deeltaak uit te voeren leidt ertoe dat hij als volledig arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt, aldus [eisende partij] . Hij beroept zich daarvoor op de arresten van het hof Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2018 en van 28 januari 2020 [1] .
2.6.
Achmea kan zich vinden in de door de deskundige vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Omdat de deskundige heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden zijn voor taakaanpassing, taakverschuiving en/of aanpassing van de werkomstandigheden binnen het eigen bedrijf of beroep die de mate van arbeidsongeschiktheid zouden wijzigen, is de vraag of het dan mogelijk is om tot een rendabele exploitatie te komen niet relevant. Daarbij komt dat uit de polisvoorwaarden blijkt dat de vraag of na eventuele taakaanpassingen een rendabele exploitatie mogelijk is, niet relevant is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Die ziet namelijk op de mate van arbeidsongeschiktheid voor de werkzaamheden die verbonden zijn aan het verzekerde beroep [2] . Volgens Achmea gaat het niet om het nog kunnen uitoefenen van het verzekerde beroep als zodanig, maar om het nog kunnen verrichten (met beperkingen) van de werkzaamheden die aan het beroep verbonden zijn.
2.7.
De rechtbank zal eerst de stelling van [eisende partij] beoordelen dat de onmogelijkheid om de essentiële deeltaak broodbakken uit te voeren meebrengt dat hij als volledig arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Met [eisende partij] wordt geoordeeld dat hij ten tijde van het arbeidsongeschikt raken in februari 2010 broodbakken als hoofdtaak had. Verdedigbaar is dat op dat moment de verdeling 10% ondernemerstaken, 60% broodbakken en 30% klein brood is geweest, zoals [eisende partij] stelt. Uit de rapportage van arbeidsdeskundige [deskundige2] van 18 januari 2011 (productie 12 van [eisende partij] ) blijkt namelijk dat al vanaf medio maart 2010 een invalbakker aanwezig was om de hoofdtaak van [eisende partij] over te nemen. [deskundige2] heeft vastgesteld dat [eisende partij] gedurende 6 uren hand- en spandiensten en 11 uren broodbezorging kon verrichten. [deskundige2] heeft de geschiktheid om arbeid te verrichten daarom op 30% (van de 56 uren) begroot. De arbeidsongeschiktheid is op grond daarvan door Achmea vastgesteld op 70%.
2.8.
De discussie of de arbeidsbegroting van [deskundige2] in het rapport van 18 augustus 2014 (productie 28 van [eisende partij] ) en de gelijkluidende arbeidsbegroting van [deskundige] een juiste weergave is van de verdeling van de werkzaamheden van [eisende partij] kan [eisende partij] niet baten. Op grond van de taakverschuivingsclausule kan van [eisende partij] gevraagd worden om binnen zijn takenpakket in redelijkheid de deeltaken zo te verdelen dat hij beter inzetbaar wordt voor de beschikbare werkzaamheden. In feite komt deze uitleg van de taakverschuivingsclausule overeen met de uitleg van [eisende partij] in voetnoot 2 inhoudende dat de clausule bedoeld is om in redelijkheid aanpassingen te kunnen doorvoeren in de hoop daarmee de uitval te beperken. Toepassing van de clausule maakt dat de arbeidsbegroting overeenkomt met het schema van [deskundige] voor de berekening van het percentage arbeidsongeschiktheid van 60%.
Als de opvatting van [eisende partij] gevolgd wordt dat hij 60% van de gewerkte tijd besteedde aan broodbakken en dat hij voor deze taak 100% arbeidsongeschikt is en dat 30% bestond uit klein brood met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50%, dan is het resultaat totaal 75% arbeidsongeschiktheid. Door aan [eisende partij] meer werkzaamheden binnen de deeltaak klein brood toe te delen neemt de arbeidsongeschiktheid af.
Terecht is in dit geval de taakverschuivingsclausule toegepast en neemt de rechtbank het arbeidsongeschiktheidspercentage van 60% over.
2.9.
De vraag of het mogelijk is om met taakverschuiving tot een voldoende rendabele exploitatie te komen heeft [deskundige] niet beantwoord, omdat deze volgens zijn eigen zeggen buiten zijn specialisme ligt. De rechtbank heeft deze vraag van [eisende partij] ondanks uitdrukkelijk bezwaar van Achmea opgenomen tegen de achtergrond van de jurisprudentie dat bij de taken die deel uitmaken van de arbeidsgeschiktheid relevant kan zijn of ze in voldoende mate geld genererend zijn (zie bijv. ECLI:NL:GHARL:2020:745). De deeltaak klein brood is voor het deel dat [eisende partij] arbeidsgeschikt is, dat wil zeggen voor 30%, geld genererend, zodat er geen aanleiding is om dit deel arbeidsgeschiktheid van [eisende partij] buiten beschouwing te laten. Bij de mogelijkheid om [eisende partij] in het kader van taakaanpassing in de winkel te laten werken heeft [deskundige] opgemerkt dat een bakker circa 30% duurder is dan een winkelmedewerker en er geen sprake is van een gelijkwaardige uitwisseling. In feite geeft [deskundige] hiermee aan dat dit niet rendabel is en daarom niet als taakaanpassing in aanmerking komt. Tot slot wordt opgemerkt dat de verzekering tot doel heeft om de ongeschiktheid tot verrichten van de werkzaamheden die aan het beroep/bedrijf zijn verbonden te verzekeren, niet een verzekering voor het beroep/bedrijf op zich.
2.10.
De conclusie is daarom dat de stelling van [eisende partij] dat de onmogelijkheid om de essentiële deeltaak brood bakken uit te voeren ertoe leidt dat hij als volledig arbeidsongeschikt dient te worden aangemerkt, op grond van het voorgaande wordt verworpen.
2.11.
Voor de onderscheiden periodes zal de rechtbank aan de hand van het deskundigenrapport van [deskundige] en de gegevens uit het dossier bepalen wat de mate van arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] is. De deskundige [deskundige] adviseert in zijn rapport om in periodes dat Achmea [eisende partij] voor meer dan 60% als arbeidsongeschikt heeft aangemerkt het hogere arbeidsongeschiktheidspercentage te handhaven. Achmea heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit advies. Daarom zal de rechtbank dit als uitgangspunt hanteren en nagaan of het percentage arbeidsongeschiktheid door de onderliggende stukken wordt bevestigd.
In de periode van 19 februari 2010 tot 21 december 2010 heeft Achmea [eisende partij] als 80 – 100% arbeidsongeschikt aangemerkt. De onderzoeksperiode begint daarom op 21 december 2010.
I 21 december 2010 tot 1 december 2011
2.12.
Op grond van het arbeidsdeskundig rapport van [deskundige2] van 18 januari 2011 heeft Achmea [eisende partij] voor 70% arbeidsongeschikt aangemerkt. De rechtbank neemt dit percentage over. Op grond van de polis wordt vanaf 25% arbeidsongeschiktheid uitgekeerd volgens het 7-klassensysteem. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van 70% valt binnen de klasse van 65 – 80% van artikel 13 lid 2 van de polisvoorwaarden, wat recht geeft op een uitkeringspercentage van 75% (productie 1 en 2 van [eisende partij] ).
II 1 december 2011 tot 30 december 2012
2.13.
Eind 2011 heeft [eisende partij] een bakkerij aan de [adres] overgenomen inclusief een fulltime bakker en winkelverkoopster. Met de overname kreeg [eisende partij] een aantal grote klanten uit het 3e kanaal. Dit heeft een wijziging in de taakverdeling van [eisende partij] gebracht in de zin van een verschuiving van brood bakken naar meer ondernemerstaken en bakken van klein brood /koek/banket. Ten opzichte van het oorspronkelijk aantal uren van circa 60 uur per week was sprake van circa 6 uur per dag/36 uur per week. De deskundige heeft de arbeidsongeschiktheid voor deze periode bepaald op 40%. Ook volgens de eigen stellingen van [eisende partij] kenmerkte deze periode zich door een verschuiving naar ondernemerstaken. De rechtbank neemt het arbeidsongeschiktheidspercentage van 40% over. Dit percentage valt binnen de klasse 35 – 45%, wat recht geeft op een uitkering van 40%. Achmea heeft haar standpunt in het verweerschrift dat zij onafhankelijk van de uitkomst van het arbeidsdeskundig onderzoek uitkering voor deze periode zal weigeren omdat [eisende partij] tegen de voor deze periode vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentages geen bezwaar heeft gemaakt (wat [eisende partij] overigens betwist) niet herhaald in de conclusie na deskundigenbericht. Achmea heeft volstaan met de rechtbank te verzoeken om zich in haar oordeelsvorming door de conclusies van [deskundige] te laten leiden. Dat heeft de rechtbank gedaan en daarom kan [eisende partij] ook voor deze periode aanspraak maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op 40% arbeidsongeschiktheid.
III 30 december 2012 tot 1 september 2014
2.14.
In het najaar van 2012 heeft [eisende partij] alle klanten uit het 3e kanaal verloren en was hij genoodzaakt personeel te ontslaan. Dit had een verandering tot gevolg in de verdeling van de taken van [eisende partij] . De ondernemerstaken verminderden sterk en hij ging weer meer werken in de uitvoerende brood/banketbakkerstaken. Dit heeft tot een toename van de rugklachten geleid, die [eisende partij] op 28 januari 2013 aan Achmea heeft gemeld. In de brief van 28 januari 2013 (productie 16 van [eisende partij] ) gaat Achmea uit van een arbeidsongeschiktheid van 50%. Naar aanleiding van de melding van [eisende partij] van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft Achmea [eisende partij] bij brief van 12 april 2013 (productie 17 van [eisende partij] ) geschreven dat hij voor 80% arbeidsongeschikt was en vanaf 30 december 2012 recht op uitkering van 100% van het verzekerd bedrag heeft.
Bij beschikking van 7 januari 2014 is [eisende partij] op eigen aangifte failliet verklaard. Op 14 januari 2014 heeft [eisende partij] aan Achmea meegedeeld (productie 6 van Achmea) dat het super slecht gaat en dat besloten is tot bedrijfsbeëindiging. Op basis van een orthopedische expertise, de door de medisch adviseur van Achmea op basis daarvan vastgestelde beperkingen en het aan de hand hiervan opgestelde arbeidsdeskundige rapport van 18 augustus 2014 van [deskundige2] heeft Achmea de arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] per 1 september 2014 vastgesteld op minder dan 25%, zodat [eisende partij] geen recht meer had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Op basis van het thans uitgebrachte arbeidsdeskundige rapport van [deskundige] moet de arbeidsongeschiktheid van [eisende partij] per 1 september 2014 worden bepaald op 60%, wat recht geeft op een uitkeringspercentage van 60% van het verzekerd bedrag. Samengevat kan [eisende partij] vanaf 30 december 2012 tot 1 september 2014 worden aangemerkt als 80% arbeidsongeschikt, wat recht geeft op uitkering van 100% van het verzekerd bedrag.
IV 1 september 2014 tot heden
Voor deze periode kan de rechtbank op basis van de stukken en het gevoerde debat nog geen beslissing nemen. Dit komt met name door het feit dat Achmea per 1 september 2014 op basis van het arbeidsdeskundig rapport van [deskundige2] van 18 augustus 2014 is uitgegaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 25%, zodat [eisende partij] geen recht meer had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Uit de brief van 29 september 2015 van Achmea aan [eisende partij] is het verdere verloop kenbaar.

(…).
De arbeidsongeschiktheidsverzekering is doorgehaald wegens premieschuld vanaf 1 september 2014. Ik verwijs u hiervoor naar bijgaande brieven aan verzekerde van (…). In onze brief van 8 december 2014 gaven wij aan dat de dekking is opgeschort per 1 september 2014 en dat wij bij uitblijven van betaling van de premie vóór 18 december 2014 de verzekering kunnen beëindigen. Dit overeenkomstig artikel 25 van de u op 28 december 2014 toegezonden verzekeringsvoorwaarden model 42701.
Op uw verzoek werd de premie inning tot 1 februari 2015 op “on hold” gezet. Wij informeerden u daarover op 8 januari 2015. Wegens het uitblijven van betaling van de premie is uiteindelijk op 18 augustus 2015 besloten de arbeidsongeschiktheidsverzekering door te halen.”
Achteraf gezien is bij [eisende partij] per 1 september 2014 wel sprake van arbeidsongeschiktheid die recht geeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 60% van het verzekerd bedrag. [eisende partij] heeft aangevoerd dat hij bij arbeidsongeschiktheid recht heeft op premierestitutie. Dan zou de situatie van premieachterstand nooit zijn ontstaan en had Achmea deze verzekering niet kunnen royeren.
2.15.
Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld om met inachtneming van de beslissingen van de rechtbank zich uit te laten over de gevolgen hiervan voor periode IV (1 september 2014 tot heden).

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 december 2020voor het nemen van een akte door [eisende partij] over hetgeen is vermeld onder 2.15, waarna de wederpartij op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHARL:2018:6537 en ECLI:NLGHARL:2020:745
2.ECLI:NL:GHARL:2019:3349 en ECLI:NL:GHSHE:2017:1843 met noot van mr. E.J. Wervelman